De pijn van SoW én een teken van hoop
Het geheugen is een raar ding. Data en andere exacte zaken zakken makkelijker weg in de bodem van dat geheugen dan gevoelens en emoties, is m’n ervaring. Zo is het, in mijn beleving, ook met alles wat zo’n twintig jaar geleden gebeurde rond de afronding van het zogenoemde Samen-op-Wegproces (SoW).
Toen een jonge collega me vroeg waar de afkorting SoW nu eigenlijk voor stond, werd het me ineens helder. Dat de werkelijkheid waarin ik leef niet meer dezelfde is als die van jongeren. Zij lagen nog in de wieg toen de scheuring in hervormde kring gemeenten uit elkaar trok. Drie kerken –de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk– verenigden, waarna er weer twee kerken werden gevormd: de Hersteld Hervormde Kerk en de voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland.
Terwijl ik twee decennia later nog precies het machteloze gevoel kan bovenhalen rond alles wat er toen gebeurde, zijn jongeren verbaasd dat er na al die tijd blijkbaar nog zo veel emotie is rond dit onderwerp. Emoties bij hen die bleven én bij hen die gingen.
Bij dit laatste zinnetje gaat het trouwens al helemaal mis. Want wie bleven er eigenlijk en wie gíngen? Het is de meest klassieke en nooit eenduidig te beantwoorden vraag bij een kerkscheuring in de Nederlandse context.
Moet je dat twintig jaar later trouwens allemaal nog wel ophalen en uitlichten? Is er niet een Bijbels spreekwoord dat zegt dat wie de zaak wederophaalt mogelijk de beste vriend van zich scheidt? En: maakt het niet alles uit aan welke kant je in deze kerkelijke strijd stond? Aan de kant van hen die nu de Hersteld Hervormde Kerk vormen of bij hen die behoren tot gemeenten in de Protestantse Kerk?
Nee, dat maakt ten diepste niet uit. Aan beide kanten waren en zijn er emoties als verdriet, eenzaamheid en het gevoel in de steek gelaten te zijn. Het is er bij de uitgedunde hervormde gemeente én het is er bij de groep die op zondag 2 mei 2004 voor het eerst kerkelijk onderdak vond in een naargeestige gymzaal.
Slepend proces
Het Samen-op-Wegproces sleepte al tientallen jaren. In de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk werd door velen gedacht dat het nimmer tot een echte fusie zou komen en bleef de slogan levend “We kunnen niet weg en we kunnen niet mee”. Al werd het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond ook verweten dat het op een vergadering in 1996 die zin had ingekort tot: “We kunnen niet weg.”
Maar toen werd de datum van 12 december 2003 vastgesteld, waarop de synodes van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk zouden moeten besluiten tot het wel of niet verenigen van de drie kerkgenootschappen tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN).
Had het lang geduurd voor er zelfs maar een naam was voor de nieuwe verenigingskerk, toen de datum voor het nemen van het verenigingsbesluit op de kalender stond, kreeg het proces ineens vaart. En was het vrijdag de 12e december voor je het wist.
De drie synodes vergaderden allemaal in Utrecht, maar vanzelfsprekend wel op verschillende locaties. De synode van de Nederlandse Hervormde Kerk kwam samen in de monumentale Jacobikerk. Waar in de middag het definitieve besluit tot kerkvereniging met de nipte meerderheid die voor zo’n ingrijpend besluit vereist was, werd genomen.
Emoties
Wat volgde in de maanden die restten tot de datum van de definitieve kerkvereniging –1 mei 2004– en de tijd direct na die datum was voor alle betrokkenen een regelrechte achtbaan.
Eerst waren er de ultieme pogingen om een scheuring te voorkomen. Er waren tal van samensprekingen en bijeenkomsten. Soms georganiseerd met de moed der wanhoop, omdat iedereen wel zag dat de principiële standpunten te ver uiteenlagen om tot een overeenkomst te kunnen komen.
Er was het convenant van Alblasserdam, dat volgens de opstellers hervormde gemeenten de mogelijkheid gaf zich plaatselijk exclusief aan het gereformeerde belijden, zoals dat in de protestantse kerkorde werd benoemd, te binden. Drs. J. van Heijst, lid van het moderamen (bestuur) van de Hervormde Kerk –en later ook in de PKN– kwam op een buitengewone vergadering van de hervormde classis Alblasserdam in april 2004 zeggen dat de weg van het convenant volgens het synodebestuur „begaanbaar” was. Terwijl honderden hervormde ambtsdragers uit het hele land zich verzameld hadden, was hij het die voor het laatst een emotionele oproep deed aan de verzamelde ambtsdragers: „Wij hebben elkaar te vinden.”
Met dat laatste waren alle partijen het overigens eens. Maar het convenant van Alblasserdam kon volgens de latere hersteld hervormden nooit de grond zijn waarop het hervormde smaldeel elkaar zou kunnen vinden. Want, stelden zij: hoe je het ook wendt of keert, ook hervormde gemeenten die het convenant van Alblasserdam ondertekenen, stemmen in met de lutherse belijdenisgeschriften die genoemd worden in de belijdende artikelen van de protestantse kerkorde. Convenant of niet: de PKN is géén exclusief gereformeerde kerk meer en dus kun je daar geen lid meer van zijn, zo stelden zij.
Rechtszaken
Nog voor het weekend waarin de 1e mei viel en de scheuring zich daadwerkelijk zou voltrekken, begonnen de rechtszaken. Want klopte het wel wat de hervormde synode zei, dat plaatselijke gemeenten onder de hervormde kerkorde van 1951 niet in hun geheel, na een beslissing van de meerderheid van de kerkenraad, buiten de PKN konden blijven? Want, aldus de synode: alleen leden kunnen zich individueel onttrekken en de kerkelijke goederen blijven in het bezit van de hervormde gemeente binnen de Protestantse Kerk.
De ene rechtszaak kwam, de andere ging. Eerst vooral van plaatselijke gemeenten. Later ook over de naam van de Protestantse Kerk tegen het noodverband van gemeenten dat zich –toen nog– Hersteld Nederlandse Hervormde Kerk noemde.
Steeds sprak de rechter uit dat de plaatselijke goederen het eigendom bleven van de rechtsopvolgers van de hervormde gemeenten in de Nederlandse Hervormde Kerk. Dus: de hervormde gemeenten in de PKN. Wat steeds weer leidde tot diep verdriet bij die mensen die niet meekonden met de PKN en zich dus verenigden in hersteld hervormde gemeenten. Ze kregen niets mee, hadden geen geld meer en geen onderkomen. En was het eerlijk dat datgene wat voorouders generaties lang hadden opgebouwd nu ineens achtergelaten moest worden? Aan een –soms ook nog gemarginaliseerde– hervormde gemeente binnen de PKN?
Trouwens: waarom mochten gereformeerde kerken die niet meewilden in de PKN wél als geheel uittreden met behoud van alle plaatselijke goederen? Als de strijd emotioneel wordt en aan diepe gevoelens raakt, is het moeilijk om uit te leggen dat dit alles te maken had met het verschil in de kerkorde van de Hervormde Kerk en die van de Gereformeerde Kerken in Nederland.
Grote argwaan
De commissie van bijzondere zorg (cbz) voor hervormde gemeenten zag het levenslicht. Hun taak was in de eerste plaats te zorgen voor de hervormde gemeente na de scheuring. Daarnaast kon er gekeken worden naar eventuele overdracht van kerkelijke goederen aan de hersteld hervormden.
De argwaan tegen de commissie was bij de hersteld hervormden groot. Begrijpelijk. Want waarom zou een commissie die opgericht was door de PKN het goede voorhebben met de herstelden?
Toch gingen steeds meer gemeenten uit de HHK praten met de commissie. En op diverse plaatsen werden er regelingen getroffen waar beide partijen, zowel de gemeente in de PKN als de hersteld hervormde gemeente, mee konden leven. Al maakt een geldbedrag nooit de pijn goed die er is als je niet meer kan kerken in het oude, vertrouwde bedehuis waar je belijdenis hebt gedaan, getrouwd bent en de kinderen hebt laten dopen. Zo’n litteken geneest niet zomaar. Ook niet door de veertig miljoen euro die uiteindelijk, toen alle gesprekken waren afgerond, vanuit hervormde gemeenten overgemaakt was aan hersteld hervormde gemeenten.
Voor sommige hersteld hervormde gemeenten pakten plaatselijke overeenkomsten goed uit en werd besloten dat ze het monumentale kerkgebouw mochten overnemen tegen een symbolisch bedrag of kregen ze het voor lange tijd in erfpacht. Maar cement kan natuurlijk nooit de pijnlijke scheur dichten die in het kerkelijk leven van zo veel mensen gekomen was.
Teken van hoop
Eerst was ik best wel geschokt toen een collega me vroeg waar toch die afkorting SoW voor stond. Later kwam juist door die vraag het besef bij me boven dat het tijdperk van de jongere generatie een heel andere is dan de tijd waarin de scheuring plaatsvond. Er is geen pijn, er zijn geen emoties. Ze weten immers niet beter dan dat het altijd geweest is zoals het nu is.
Nog weer later, toen die SoW-vraag me opnieuw voor de geest kwam, begon ik er zelfs een voorzichtig teken van hoop in te zien. Nee, de scheuring is niet ongedaan gemaakt en zal dat vrijwel zeker ook niet binnen afzienbare tijd worden. Maar er wordt wel weer veel met elkaar gesproken, overlegd en hier en daar worden zelfs voorzichtig weer dingen samengedaan. Jongeren uit hersteld hervormde gemeenten en uit hervormde gemeenten in de PKN, die op bijvoorbeeld school met elkaar omgaan, ervaren niet zelden veel overeenkomsten en vinden kerkelijke scheidslijnen toch minder belangrijk dan herkenning over en weer.
Er is ongelooflijk veel kapot gegaan. Aan beide kanten. Mensen zijn beschadigd en emotioneel verwond of op z’n best oververmoeid geraakt door de eindeloze discussies die uiteindelijk de scheuring toch niet voorkomen konden. Maar nu is er een generatie aangetreden die zegt eigenlijk niet meer te weten wat de afkorting SoW betekent. En dat kon wel eens het beste zijn wat ze op de 20e herdenkingsdag van vereniging en scheuring aan de generatie geven kan die het allemaal wél bewust heeft meegemaakt.