Rutger Bregman wil meer wereldverbeteraars. Maar hebben we die nodig?
Dat de boeken van Rutger Bregman in dit land van kooplieden en dominees enorm succes hebben, hoeft niemand te verwonderen. Maar calvinistisch is ”Morele ambitie” bepaald niet.
Nog vóór Bregmans nieuwste boek verscheen, hadden allerlei columnisten hun meningen al klaar. Irritante preektoon, slim verdienmodel, elitair. Desondanks staat ”Morele ambitie” meteen na verschijnen in één klap boven aan de lijst van bestverkopende Nederlandse boeken, De Bestseller 60 .
Daar zal het boek ook nog wel even blijven staan, want zure journalisten en recensenten ten spijt, het grote lezerspubliek vindt alles wat Bregman schrijft prachtig. Net als Bas Heijne, Tim Hofman en Mabel van Oranje, die op de achterflap van zijn boek melden dat ze zijn werk „confronterend”, „fantastisch” en „krachtig en inspirerend” vinden.
Het is best te begrijpen hoe dat komt: Bregman is een soepele schrijver, die aansprekende teksten uit zijn toetsenbord weet te krijgen. Hij begint bij de vragen die in menig mensenhart schuilen: is dit –wat ik doe– nou wat ik écht met m’n leven doen wil? Draag ik iets bij aan de wereld, aan de samenleving? Wat betekent mijn leven eigenlijk? Zo weet hij zijn lezers vanaf het begin te verleiden om door te lezen, op zoek naar een oplossing voor die grote vragen.
Zingeving is moeilijk in een seculiere tijd waarin je je als mens hoogstens een klein radertje voelt tussen miljoenen andere radertjes, in een complexe maatschappij waarin het moeilijk is om de grote lijnen te zien. Wat kun jij, als individu, aan dat grote geheel veranderen? Wat is jouw persoonlijke bijdrage, jouw betekenis? Veel mensen geven de moed op of zitten vast in hun verworvenheden en verplichtingen: huis, gezin, baan, hypotheek.
Maar Rutger Bregman vindt dat je daar als mens geen genoegen mee moet nemen. „De grootste verspilling van onze tijd”, zo begint zijn boek, „is de verspilling van talent. Over de hele wereld zijn er miljoenen mensen die een grote bijdrage kunnen leveren aan een betere wereld, maar het niet doen.” Wie in armoede leeft is verontschuldigd, vindt ook Bregman. Maar wie wél alle kansen krijgt, moet zich schamen om zijn jaren te verdoen in „suffe, nutteloze of zelfs schadelijke banen’’.
Over welke banen we het dan hebben? Bregman maakt het concreet: de influencers en marketeers, de lobbyisten en managers, de beurshandelaren en bedrijfsadvocaten die „kunnen staken zonder dat de wereld er last van heeft”. Ze verdienen veel geld, maar ze „schrijven rapporten die niemand leest of managen collega’s die geen management nodig hebben”. Uit internationaal onderzoek blijkt immers dat 8 procent van alle werknemers de eigen baan nutteloos vindt, terwijl nog eens 17 procent twijfelt of hun werk iets toevoegt.
Dat is de groep die Bregman vooral wil aanspreken, die hij wil oproepen om van koers te veranderen. Daarmee heeft hij een goed punt: het kan nooit kwaad om je af te vragen of je in je carrière vooral je eigen belangen (zelfontplooiing, een hoog salaris, reizen) op het oog hebt, of dat je iets wilt doen voor andere mensen, voor de samenleving, voor de wereld. Met loze praatjes komen we niet verder, en met dadendrang zonder idealen ook niet. Het beste is dus, vindt Bregman, om idealisme te paren aan ondernemerschap.
Maar dan komt de grote vraag: voor wélke idealen moet je je dan precies inzetten? De mensen die Bregman het meest bewondert, die voor hem de meeste „morele ambitie” hebben, houden zich bezig met de grote uitdagingen van onze tijd: klimaatverandering, nucleaire dreiging, epidemische ziekten, artificiële intelligentie (AI). Ze laten zich niet afschrikken door de overweldigende grootte van de problemen, in het besef dat het –nog steeds volgens Bregman– altijd enkelingen en kleine groepjes zijn geweest die de wereld hebben veranderd.
Maar de vraag is natuurlijk wel: hebben we echt meer activisten, uitvinders en wereldverbeteraars nodig? Zou onze samenleving niet veel meer gebaat zijn bij mensen die nederig diensten willen verlenen? In NRC schreef Floor Rusman een prachtige column waarin ze de vinger legde bij dit punt: „De komende jaren zijn er tienduizenden vacatures te vullen in de publieke sector. (…). Wie echt morele ambitie heeft, solliciteert bij de Belastingdienst.” Maar ja, dat is geen hip ideaal.
Op een van de eerste bladzijden van Bregmans boek springen grote zwarte letters de lezer tegemoet: „Nee, je bent niet goed zoals je bent.” Dat lijkt misschien een veelbelovend calvinistisch uitgangspunt, maar Bregmans verdere betoog raakt toch behoorlijk ver van de geest van Calvijn verwijderd. Aan het eind van het verhaal heb je als lezer vooral het gevoel dat je een zware last krijgt opgelegd. En daar zit je dan. Zoveel behoefte om een hoofdrol te spelen, om je leven betekenis te geven, en zoveel drang om de wereld te verbeteren…
Ik heb er de ”Institutie” nog eens op nageslagen. Calvijn heeft het over mensen die op een bepaalde plek in het leven neergezet zijn, niet toevallig, niet willekeurig, en daar allereerst moeten leren om zichzelf te verloochenen en God en hun naaste lief te hebben – want uit zichzelf zijn ze niet zomaar tot iets goeds in staat. Mensen die niet eigenhandig betekenis aan hun leven hoeven te geven, maar die Gods roeping in hun leven verstaan. Waarbij er „uitnemende troost” ligt in de gedachte dat geen bezigheid „zo onaanzienlijk en gering kan zijn, of zij geniet in Gods ogen groot aanzien en wordt door Hem op hoge prijs gesteld”. Elk beroep is een goddelijk beroep, als het werk met een houding van liefde verricht wordt.
De wereld willen veranderen, prima. Maar dat kan niet zonder te beginnen bij jezelf en bij de meest nederige dingen die nú op je pad liggen.
De auteur is schrijver en journalist.