Ds. A. van Heteren: Ik kijk graag over kerkmuren heen
Ds. van Heteren (72) dacht al enige tijd na over het aanvragen van emeritaat. Vorig jaar kwam het daar ook van. Bij die beslissing speelde mee dat er in zijn leven het achterliggende jaar „veel ingrijpends is gebeurd”. Samen met zijn vrouw is hij er van overtuigd „dat er overal een tijd voor is”.
Nog even en ze zullen verhuizen. Nee, niet over grote afstand. De nieuwe woning van het echtpaar staat „misschien tien huizen verderop”. In Urk, welteverstaan. Nadat ds. A. van Heteren de zondag voor Kerst afscheid preekte van de christelijke gereformeerde kerk (Eben-Haëzer), blijven hij en zijn vrouw graag in hun huidige woonplaats. „We hebben hier 23 jaar gestaan, voelen ons er thuis. Op Urk kijken de mensen nog echt naar elkaar om. En daarbij telt kerkgenootschap niet.”
Kenmerkend voor de predikant, die zich gevormd weet door de geschriften van onder meer prof. G. Wisse en ds. F. Bakker, zijn zijn nuchterheid, ijver en werkkracht. Zoals zijn vriend en ambtsbroeder ds. A.A. Egas (Damwoude) vorig jaar zei op de classisvergadering waar hij afscheid nam: „In dienst van de Koning was niets u teveel.” Ds. Van Heteren ontkent dat niet, voegt er alleen iets aan toe. „Ik heb altijd ervaren: zonder Mij kunt u niets doen. Het is alles soli Deo gloria.”
U was 47 jaar predikant. Wat deed u liever, preken of pastoraat?
„Ik deed het beide graag. Zowel in Werkendam, waar ik in 1976 als predikant begon, als later in Barendrecht en Urk, heb ik heel wat bezoeken afgelegd. Kraam- en rouwbezoeken deed ik overigens samen met mijn vrouw. Zij is mij tot veel steun geweest. Voor ons is de roeping die ik kreeg altijd een zaak geweest van ons samen.
Als ik soms een paar dagen weg was, nam zij alle telefoontjes aan. En ze was vele jaren presidente van de vrouwenvereniging. Ja, in onze visie moet de pastorie een open huis zijn voor heel de gemeente.”
Het leed is u beiden niet bespaard gebleven. Zo werd uw eerste kind levenloos geboren. Hoe hebt u dat beleefd?
„Dat was een moeilijke tijd. Mensen gingen met zoiets toen anders om dan nu. Ik heb het kind samen met de begrafenisondernemer en onze koster begraven. Mijn vrouw lag, in kritieke toestand, in het ziekenhuis. Ik kreeg toen veel steun uit Psalm 27: „De Heere is mijns levenskracht, voor wie zou ik vervaard zijn?”
Ds. D. Slagboom, die zelf ook met dit leed te maken had gehad, belde me in die dagen op. Hij zei: „Vergeet niet, in een pastorie gebeurt niets bij toeval. Misschien wil de Heere dit gebruiken, zodanig dat jij straks beter en dieper mee kunt leven met gemeenteleden die gelijksoortige ervaringen hebben.” Dat heb ik altijd onthouden.”
Behalve preken en mensen bezoeken, hebt u ook in veel besturen gezeten. Wat trok u daarin aan?
„Vooraf: voor al die besturen, de SGP, de GBS, deputaatschappen, enzovoort, werd ik gevraagd.
Het mooie ervan vond ik de inhoudelijke kant. Dat je bijvoorbeeld met anderen van het bestuur van Kom over en help naar Oost-Europa ging. Dan zag je de materiële en geestelijke nood die daar heerste. En dan hoopte je en bad je dat ons werk een instrument mocht zijn om die mensen te helpen.”
U deed in dat bestuurswerk volop interkerkelijke contacten op.
„Ja, dat vond ik mooi. Ik kijk graag over kerkmuren heen. Voor het werk van de GBS ben ik vele malen met de hersteld hervormde ds. A.C. Rijken naar de toogdag van de Trinitarian Bible Society (TBS) in Londen geweest. Nog tamelijk recent zijn mijn vrouw en ik samen met het echtpaar Rijken en met de heer G. Lodder, penningmeester van de GBS, naar Amerika en Canada geweest. Via zulke organisaties zijn vriendschappen ontstaan. Op dergelijke reizen of bijeenkomsten spreken we nooit over kerkgenootschappen. Wel over de Bijbel en het geestelijk leven.”
In uw eigen kerk ontstaat in plaats van toenadering eerder verwijdering tussen mensen.
„Over de ontwikkelingen in de CGK, waar ik natuurlijk ook veel vrienden heb, ben ik erg bezorgd. Voor ons kerkverband is er alleen toekomst als we blijven bij of terugkeren naar de Schrift, de belijdenis, de kerkorde en de besluiten van de generale synode.”
U hebt nog veel energie, maar gaat toch met emeritaat.
„Voor alles is een bestemde tijd. Mijns inziens kun je het beste met emeritaat gaan op het moment dat je het werk in de gemeente nog aankunt.
Daar komt bij dat het achterliggende jaar in onze familie best ingrijpend is geweest. Mijn tweede moeder, die 97 mocht worden, overleed. Een broer van mijn vrouw overleed op 66-jarige leeftijd. Ook moesten we een kleindochtertje begraven dat maar vijf dagen oud is geworden. Al zulke dingen spelen mee.
Twee jaar geleden beriep de kleine gemeente van Vianen mij. Ik voelde toen wel een trekking, maar kon het beroep toch niet aannemen. Nu mag ik daar bijstand in het pastoraat gaan verlenen. Zo wil de Heere mij, wat een wonder, nog steeds gebruiken in Zijn kerk.”
Ziet u ook vruchten van dat werk?
„Soms wel. Ds. H.C. van der Ent drukte dat weleens mooi uit. Hij zei: De Heere geeft er zo veel van te zien dat ik als herder en leraar niet mismoedig word. Maar ook weer zo weinig dat ik niet hoogmoedig word.”