Terloopse gesprekken: „Geluk is iets broos, het is nooit helemaal vrij van duisternis”
Het leven bestaat uit ontzettend veel blauwe maandagen, waarbij onafheid en losse eindjes de dagen vullen. Toch wordt een terloops gesprek soms onverwacht wezenlijk en inhoudsvol.
Het is donderdag en het waait. Nee, het waait niet, het stormt. Twee fietsen. Twee vrouwen. Twee gebogen ruggen. Christine wijst. Zij is de tomtom. Gerjanne volgt. Er wordt niet gepraat. Er wordt gestreden tegen de wind. Ze naderen een tunnel. „O”, zegt tomtom Christine. „O, de tunnel staat onder water. We kunnen er niet langs.” Een flinke omweg wordt het. Twee neuzen op het stuur. Er ontstaat een gat tussen Gerjanne en Christine. Gerjanne haakt af. De wind wint. Christine fietst fier verder. Ben ik nu asociaal, vraagt Christine zich af. Moet ik Gerjanne mentaal ondersteunen? Is dat ook de taak van een tomtom? Gerjanne denkt: ik zeg straks gewoon dat het door mijn fietsmand komt. Die vangt veel wind. Het komt niet door mijn conditie, welnee. Drie kwartier later hangen Christine en Gerjanne met ademtekort op hun stoel. In Christines werkkamer op het Kamper platteland. De wind fluit honend door de raamkieren. De werkdag moet nog beginnen. Och, mensen. Je zou er neerslachtig van worden.
Christine: „Blue Monday, kun jij daar iets mee?”
Gerjanne: „Nee, ik vind het onzin. Eigenlijk vind ik heel veel dingen in het leven onzin.”
Christine: „Ik ook.”
Christine tikt ”Blue Monday” maar eens in op Google. Flarden worden voorgelezen. „De deprimerendste dag van het jaar, meestal op de derde maandag van januari… Deprimaandag…” Christine: „Hm… Deprimaandag vind ik al beter klinken.”
Gerjanne: „Ja.”
Christine: „Wij houden niet zo van Engelse woorden.”
Gerjanne: „Nee, wij houden niet zo van Engelse woorden.”
Christine (leest voor): „Deprimaandag is de dag waarop de meeste mensen zich treurig, neerslachtig of weemoedig voelen. Goede voornemens mislukt (…) vakanties nog ver weg (…). Winkels grijpen deze dag aan om kortingen te geven of producten aan te prijzen waar je je zogenaamd gelukkiger door zou voelen.”
Christine: „Dat is dus wat me tegenstaat: dat zomaar voor me vastgesteld wordt dat ik op deze dag het meest ongelukkig zou zijn. Daardoor alleen al zou je je ook zo gaan voelen. En dat winkels daar dan weer van profiteren.”
Gerjanne: „Ben jij eigenlijk gelukkig? Die vraag stel ik mezelf heel vaak, als ik alleen ben. Als ik m’n tanden poets, bijvoorbeeld. Ben je gelukkig, Gerjanne?”
Ze zwijgen.
Gerjanne: „Ik weet het antwoord zelf niet. Echt niet. Heel vreemd. Ik bevind me voor mijn gevoel op neutraal terrein. Aan de ene kant zijn lijdende mensen, aan de andere kant chronisch gelukkige mensen. Ik zweef daar dan ergens tussenin.”
Christine: „Is je gevoel dan ook grijs, nietszeggend?”
Gerjanne: „Gevoelens bestaan bij mij vaak naast elkaar. Ze zijn er allebei, zowel de geluksgevoelens als een intense beleving van dit lege leven. Het zijn twee lagen van dezelfde taart.”
Christine: „Bij mij schiet het soms juist van het een naar het ander. Ik word wakker met een gevoel van volkomen zinloosheid, terwijl dat later die dag ineens opklaart. Of ik heb een goede, opgewekte dag en om halfvijf keert het tij. Dan vraag ik me af: Is dit moeheid? Hormonen? Aanvechting?”
Gerjanne: „Christine Stam ontleedt zichzelf.”
Christine: „Als jij moet kiezen uit treurig, neerslachtig of weemoedig, welk woord past dan het best bij jou?”
Gerjanne: „Weemoedig!”
Christine: „Dat heeft nog iets positiefs in zich. Net als heimwee, of melancholie. Dat is allemaal goed te doen.”
Gerjanne: „Het zijn woorden met een bijklank van hoop, hè? Ze hebben iets van verlangen in zich. Sehnsucht.”
Christine: „Melancholie werd vroeger als een ziekte gezien hè? Of…?”
Opnieuw komt Google eraan te pas. Wikipedia meldt: „In het protestantisme van de zestiende eeuw kreeg de melancholie een andere betekenis. Ze gold niet langer als een te vermijden zonde maar als een verzoeking van de duivel. Naar het voorbeeld van Luther, die af en toe last had van zwaarmoedigheid, was af en toe twijfelen aan het geloof een teken dat men vast geloofde, en anderzijds moest de twijfel bestreden worden met gebeden en muziek. Luther en zijn volgelingen van de protestantse orthodoxie van de 16e eeuw hebben in talrijke troostgeschriften de melancholie besproken. In de geschriften van de contrareformatie werd melancholie dan ook als een typische protestantse ziekte beschouwd.”
Gerjanne: „Bij melancholie denk ik vooral aan ontheemd zijn, je niet thuis voelen. Ik beleef het leven als een grote pelgrimage. Maar dit klinkt te vroom. Zo van: ach, dat meisje leeft hemelsgezind. Terwijl ik meestal blijf hangen in een gevoel van vervreemding. Het is niet zo dat ik heel erg met mijn gedachten bij de hemel leef. Jij?”
Christine: „Er is altijd een hunkering, een leegte die ik maar niet opgevuld krijg. Het wordt me steeds duidelijker dat ik naar iets verlang wat hier niet te krijgen is. Dus een noodzakelijke leegte. Die me er met de neus op drukt dat we voor een andere wereld bestemd zijn.”
Gerjanne: „Eigenlijk zoeken we nu gewoon nieuwe woorden voor hier beneden is het niet…”
Christine: „…’t ware leven, lieven, loven is daar waar men Jezus ziet. Soms probeer ik me die andere wereld ”daar” voor te stellen. Dan rek ik mijn verbeelding tot het uiterste op. Misschien meer egocentrisch dan geestelijk, want meestal fantaseer ik gewoon weg wat me hier niet bevalt. Maar soms doe ik zelf juist helemaal niets, en is het ineens of de sluier wijkt. Dan is Jezus bijna tastbaar. Dan merk ik Zijn aanwezigheid. Dan hoor ik, dan weet ik…
Het is moeilijk om er woorden aan te geven. Maar dit komt dus niet omdat ik zo hemelsgezind ben.
Ik voel me vaak leeg hoor, en koud. Angstig ook wel, vooral in het donker. Bezorgd om de kinderen, de weg die zij gaan, wat hun kan overkomen. En simpelweg druk met altijd weer die was, de gezinsagenda, de stroom aan mailtjes, appjes, regeldingen. Ik kan vaak nauwelijks bidden, zo vol is het in mijn hoofd. Dan zeg ik: Heere, het moet weer eens helemaal van Uw kant komen.”
Gerjanne: „Ik ben al bijna bang om een woord als ”dankbaar” te gebruiken. Dan denk ik: ben ik dat echt? De dankbaarheid van alle christenen vliegt me om de oren, maar ik moet in mezelf alle dankbaarheid bij elkaar schrapen en dan nog vrees ik dat ik niet oprecht ben. Er is een soort heiligheidshuiver in mij en dus sla ik wat door in een geestelijke geslotenheid.”
Christine: „Ik heb meer last van heiligheidshunker.”
Gerjanne: „Huiver en hunker sluiten elkaar natuurlijk niet uit… Ik hunker ook naar heiligheid, maar mijn onoprechtheid zit me zo dwars dat ik huiverig ben er woorden aan te geven. Ja, dat is het.”
Christine: „Dat zal het zijn.
Gerjanne: „We hebben het veel over melancholie, vervreemding, leegte…Misschien moeten we ook het geluk woorden proberen te geven.
Als je mij vraagt naar wat mij gelukkig maakt, zeg ik: Connectie hebben met mensen. Nu met jou bijvoorbeeld. Maar connectie vind ik een lelijk woord. Verbinding? Nee, te cliché.”
Ze zoekt naarstig naar synoniemen: verbondenheid, verwantschap… Ja! roepen ze in koor bij dat laatste woord.
Gerjanne: „Wat precies maakt ons dan nu gelukkig?”
Christine: „Verstaan worden. Het ongemaskerde ook.” (Gerjanne wappert: „Schrijf op!”)
Gerjanne: „Aangevoeld worden.”
Christine: „Het is niet alleen meer zijn.”
Deze zin wordt zeker vijf keer hardop geproefd.
Gerjanne: „Heb jij weleens een eenzaam gevoel?”
Christine: „Best vaak. Klinkt dit zielig? Het is er gewoon een beetje bij gaan horen. Bijvoorbeeld als ik een lezing geef. Ik ben omringd door mensen, ze hangen aan mijn lippen bij wijze van spreken. Maar zij zijn met elkaar, en ik ben alleen. Begrijp me goed, ik houd van lezingen geven. Als ik bezig ben heb ik er ook geen last van. Het gebeurt op de momenten dat ik niet in functie ben. In de pauze, of op de terugweg in de auto.”
Gerjanne: „Vertel eens over die pauze?”
Christine: „Als ik net klaar ben met de lezing, en dan terugloop naar mijn stoel. Iedereen kijkt, iedereen heeft gedachten, maar ik ken die niet. Het is nog te vers om er gelijk over te praten, dus dat doen we dan meestal ook niet. Die overgang naar gewoon koffiedrinken en kletsen kan ik heel slecht maken. Het liefst ga ik dan op de wc zitten.”
Gerjanne: „Heb je het gevoel dat je juist na zo’n lezing op een vreemd soort voetstuk staat?”
Christine: „Ik wil graag gewoon een van hen zijn. Tegelijkertijd begrijp ik dat het zo gewoon niet werkt; je hebt verschillende rollen op zo’n moment. Ik ben trouwens sowieso niet goed in praten over koetjes en kalfjes. Daarom vind ik opvulmomenten altijd lastig.”
Gerjanne: „O ja! Ik heb dat op het schoolplein, als ik sta te wachten. Maar dit zetten we er niet in hoor. Want dan kijkt iedereen mij voortaan op het schoolplein heel meewarig aan.”
Christine: „Ja, en als ik nu weer een lezing geef gaat iedereen zich in de pauze om mij bekommeren.”
Gerjanne: „Dan kloppen ze steeds op je wc-deur. „Welkom, hoor, Christien!””
Ze gniffelen.
Lichtgrijs wordt donkergrijs buiten. De wind giert onverminderd. Gerjanne staat op om de waterkoker weer te vullen.
Christine: „Geluk is twee mokken thee op een tafeltje.”
Gerjanne, grijnzend: „…en zonlicht op je gezicht. Hebben we nog meer clichés?”
Christine: „Taal maakt me gelukkig. Dat ik ergens de woorden voor vind. Dat het af is.”
Gerjanne: „O, maar ik kan ook weer heel ongelukkig worden van taal. Ik voel altijd méér dan ik in woorden zeggen kan. De woorden zijn altijd armer dan mijn gedachten, of zo. Het maakt me verdrietig dat ik nooit écht kan voelen wat jij voelt. Ten diepste zitten we allemaal opgesloten in onszelf. Maar nu zit ik alweer Blue Monday-achtig te doen. Noem jij eens een heel bewust geluksmoment?”
Christine denkt na: „Sommige mensen zeggen: Ik ben volmaakt gelukkig als ik… bijvoorbeeld al mijn geliefden om me heen heb. Ik kan dat niet goed: volmaakt gelukkig zijn in een bepaald moment. Omdat ik altijd gedachten denk die buiten dat moment vallen. Dat je aan het kerstdiner zit en aan het puin in Gaza denkt, zo. Of aan hoe het ook had kunnen zijn. Ik word daar wel eens moe van hoor; altijd maar gedachten. Dus geluk is iets broos. Het is nooit helemaal vrij van duisternis.”
Gerjanne: „Maar andersom is het voor mij ook waar: duisternis is nooit helemaal vrij van licht. In de schaduw ligt ook de suggestie van het licht. Onze eenzaamheid suggereert een zuchtende behoefte aan liefde. Zoiets bedoel ik. Juist in het lijden en in de leegte… in die sfeer vind ik God. Als ik ons bezig zie als lopende onvolledigheden, dan weet ik het heel zeker: er moet Ontferming zijn.”
Christine: „Waar ik gelukkig van word… als ik mezelf even helemaal verlies in een schrijfsel, in een mooi boek, of in een preek, in de werkelijkheid daarvan. Dat ik opga in verwondering over iets… over Iemand. Ja, misschien is dat wel het hoogst haalbare geluk hier. In mijn ervaring is het kort en vluchtig. Maar achter de sluier is het eeuwig: kennen, bewonderen, lofprijzen. Dit leven is een stipje en de eeuwigheid een eindeloze lijn.”
Gerjanne: „Wij zijn stipjes in het stipje.”
Christine: „Die gedachte over het stipje en de eindeloze lijn helpt mij wel om mijn Blue Mondays te bestrijden. Ik heb dus wel geregeld een Blue Monday, alleen niet precies op Blue Monday.”
Gerjanne: „Wat doe jij om te voorkomen dat je niet elke week een Blue Monday hebt?”
Christine: „Als ik me leeg voel grijp ik om me heen naar opvulling. Dan ga ik oeverloos scrollen. Ja, zo akelig cliché ben ik. Of wachten op een leuk mailtje, of te veel eten, of denken dat ik weer een jurkje moet kopen.”
Gerjanne: „Al die dingen bevestigen bij mij uiteindelijk vaak het unheimische gevoel. Het aardse vervult niet.”
Christine: „Ah gelukkig, nu klink jij ook eens vroom. Maar het klopt. En daarom neem ik me voor –om maar eens een goed voornemen te noemen– om de leegte bewust niet meer op te vullen met taartjes.”
Gerjanne: „Een waar christen betaamt het de leegte juist wel op te vullen, namelijk met God. Dit zegt de dominee in mij. Of: je moet de leegte bestrijden met gebeden en muziek, volgens Luther.”
Christine: „Mag ik ook kiezen voor én én? Ik vind de ervaring van honger in dit leven heel wezenlijk en terecht. Dan moet je niet naar de McDonald’s rennen. Soms moet je gewoon niets doen, en bedenken dat de leegte je iets vertellen wil. Daar kan ik dan zowaar vrolijk van worden, van zo’n gedachte.”