Rollende ogen en de queen bee: „Meidenvenijn kan desastreuze gevolgen hebben”
Meidenvenijn. Roddelen, negeren, buitensluiten. Meisjes kunnen elkaar het leven zuur maken, op een subtiele manier. Het pestgedrag kan desastreuze gevolgen hebben. Wat is eraan te doen?
Flower houdt veel van dieren. Het meisje heeft een puppy gekregen en speelt met het beestje in het park. Het meisje wordt op school gepest door drie meiden, onder wie Peggy. Deze klasgenoot is ook in het park. Ze doet opeens heel aardig tegen Flower. Even later vertelt Flower haar een geheimpje: ze is verliefd op een jongen uit de klas. Wat doet Peggy? Zodra ze op school is, vertelt ze het geheim door aan haar vriendinnen. Flower krijgt al snel nare opmerkingen naar haar hoofd. En wat doen de omstanders? Ze doen alsof ze niets horen of zien. Straks worden ze zelf gepest.
Een paar meiden van groep 8 spelen dit fictieve voorval voor in de klas met verve na. Het toneelstukje hoort bij de tweede les van een antipestmethode (zie ”Meidenvenijn is niet fijn!”). Op basisschool De Bongerd in het Limburgse Nederweert staat deze middag het lesblok meidenrollen op het programma.
Voor het digibord staat trainster Tamara de Goey. Ze woont in Weert en is gedragsspecialist, pedagoog en trainer. Daarvoor werkt ze jarenlang als leerkracht en intern begeleider op basisscholen. Als juf maakt ze ernstig pestgedrag onder meisjes mee. In de loop der tijd ontwikkelt ze een eigen manier om het pestgedrag aan te pakken. Zo’n zes jaar geleden specialiseert ze zich in het fenomeen meidenvenijn.
Het belangrijkste kenmerk van meidenvenijn is volgens De Goey de subtiliteit. „Tijdens de eerste les in een klas vraag ik me vaak af wat het probleem is. De onderlinge sfeer lijkt goed. Ook een leerkracht merkt het onderhuidse pestgedrag vaak niet op. Waar jongens soms op de vuist gaan waar de leerkracht bij staat, halen meiden elkaar op een slinksere manier naar beneden.” Dat kan door buitensluiten of negeren, maar ook door het maken van een gemene opmerking of het rollen met de ogen.
Jongens kunnen een pestincident of ruzie dezelfde dag alweer vergeten zijn. Bij meisjes werkt dat vaak anders, weet De Goey. „Meiden onthouden alles. Ze lopen eigenlijk met een sliert ouwe koeien achter zich aan. Ze komen gerust terug op een incident van jaren geleden: Toen en toen in groep drie met Pasen zei jij dat tegen mij.” In haar training op de basisschool laat de pedagoog meisjes weleens een lijst van zulke ‘oude koeien’ opschrijven. „Daarna mogen ze die papiertjes verscheuren, want je moet niet steeds terugkomen op dingen die vroeger zijn gebeurd.”
Typetjes
Voordat de lest begint, zijn bijna alle meiden druk in de weer met kaarten, briefjes en tekeningen voor hun klasgenootje Saja, die thuis zit met een gebroken arm. De overige elf meiden volgen straks de les, terwijl de jongens zichzelf in een andere ruimte bezighouden met huiswerk. De laatste klasgenoten komen binnen, hun haren drijfnat. „Hebben jullie onder de regenpijp gestaan of zo?” vraagt juf Daisy Fonteijn, de leerkracht van groep 8, verbaasd. Als alle dames op hun stoel zitten, kan de les beginnen.
Deze middag staan meidenrollen centraal. Er komen allerlei typen meisjes naar voren. De Goey: „Bij een aantal typetjes zul je denken: die lijkt wel een beetje op mij. Andere lijken misschien op klasgenoten. Je mag dat wel denken, maar niet uitspreken.” De trainster legt uit dat een meidenrol per omgeving anders kan zijn. „Op school ben je misschien wel een pester, maar dat betekent niet automatisch dat je op de sportclub ook een pestkop bent.”
De pedagoog haalt uit een leskoffer een aantal afbeeldingen met daarop de verschillende meidentypen. Bij elke plaat vraagt ze of de meiden kunnen aangeven welke eigenschappen het fictieve meisje heeft. Een beetje bitchy, verwaand, vrolijk en onzeker, worden genoemd als De Goey een illustratie laat zien van een van de acht stereotiepe meidenrollen. Het gaat om de zogenaamde koningin of queen bee: een populair en sociaal meisje dat bovenaan de pikorde staat. Ook andere rollen komen voorbij, zoals wannabe’s, oftewel meelopers, die het vuile werk doen en rond de queen bee hangen. Verder zijn er onder anderen omstanders en is er een target, het buitenbeentje, dat buiten de groep valt.
Eerlijkheid
De leerlingen voeren toneelstukjes op om de meidenrollen duidelijk te krijgen. Halverwege de les houdt juf Daisy een peiling: „Wie van jullie heeft weleens gepest?” Vier vingers gaan omhoog. „En wie is weleens gepest?” Vijf vingers gaan de lucht in. „En wie heeft er in het laatste halfjaar gepest?” Geen vingers. „Wie is er in het laatste halfjaar gepest door een meisje uit deze groep?” Twee vingers. Juf Daisy benadrukt het belang van eerlijkheid. „Misschien vind je dit wel heel dichtbij komen of schaam je je ervoor.”
In het laatste toneelstukje willen de queen bee en twee van haar vriendinnen excuses aanbieden en betering beloven aan de gepeste medeleerling Flower. Zij vindt het lastig om dat te geloven. Het drietal schakelt de juf in om het goed te maken. Ze praten samen over het herstel van vertrouwen.
Trainster Tamara en juf Daisy geven de meiden een compliment voor hun inzet in de les. Daisy: „Als jullie op deze manier het pesten bespreekbaar maken, gaan jullie heel krachtig naar het voorgezet onderwijs.” Tamara: „Als heel de klas opstaat tegen pesten, heb je met elkaar een heel mooi jaar. Samen sta je sterker! En wacht niet te lang met sorry zeggen, het wordt steeds moeilijker.”
Funest
De Goey kent „meer dan genoeg” voorbeelden van meidenvenijn uit haar praktijk. Ze noemt een 3-mavoklas waar elf meiden aangaven dat er „geen problemen” waren. Het twaalfde meisje viel echter buiten de boot. „In de pauze gingen de dames in drie groepjes in de aula zitten. Als de twaalfde ergens wilde aansluiten, stond het hele groepje op en liep weg. Waardoor ze elke pauze alleen zat, aan de rand van de kantine. Dat is funest voor een meisje in de puberleeftijd.”
Omdat meidenvenijn zo lastig te herkennen is, hamert De Goey op het herkennen en serieus nemen van signalen als fluisteren, roddelen en buitensluiten. „Meisjes zullen niet zo snel zelf aan de bel trekken. Uit schaamte. De drempel is hoog. Ook klasgenoten die zelf niet pesten of gepest worden –maar negen van de tien keer wel exact weten wat er aan de hand is– zullen in eerste instantie niks zeggen. Puur uit angst. Ze zijn bang dat ze dan zelf de dupe worden en het volgende pestobject zijn. Een signaal van meidenvenijn, dat ook van ouders kan komen, vraagt dus om actie en nooit om wegwuiven.”
De term meidenvenijn kreeg pas in 2006 bekendheid in Nederland door de introductie van het boek ”Queen Bees and Wannabes” van de Amerikaanse auteur Rosalind Wiseman. Maar het omschreven gedrag is volgens De Goey van alle tijden. Wel is de vorm van het meidenvenijn in de loop van de tijd sterk veranderd. „Toen ik leerkracht was, werden er nog briefjes in laatjes gestopt. Tegenwoordig verloopt het pestgedrag grotendeels via sociale media.”
Ze ziet meidenvenijn ook bij alle leeftijden terug. Van kleuterklas tot bejaardentehuis. „Ook onder ouderen komt het voor dat dametjes van 85 koffie zitten te drinken en dat een nieuwe bewoonster wil aansluiten, maar te horen krijgt: Jij mag er niet bij.”
Gewoon aardig
Het doel van de training meidenvenijn is niet dat alle meisjes vriendinnen worden. „Een volwassene heeft meestal ook maximaal vijf vrienden of vriendinnen. De rest zijn collega’s of kennissen. De meiden hoeven geen vriendinnen van elkaar te zijn, maar wel klasgenootjes. En hoe gaan klasgenootjes met elkaar om? Het kernwoord voor mij is: gewoon aardig.”
Is meidenvenijn volledig uit te bannen? „Gedoetjes zul je altijd blijven houden. Ik heb ook meningsverschillen met mijn beste vriendin. Als je elkaars trui niet leuk vindt en dat tegen elkaar zegt, is dat een gedoetje. Ga je dat tegen andere meisjes vertellen, dan krijg je een heel gedoe. Dat moet je voorkomen.”
De Goey weet uit ervaring dat pestgedrag dankzij de training vaak grotendeels verdwijnt. „Maar sommige meisjes bereik ik niet. In die gevallen spelen er vaak onderliggende problemen. Die leerlingen hebben extra begeleiding nodig. Ze zitten in de knoei met zichzelf door een eerder trauma of een lastige thuissituatie.”
Als De Goey tegen het einde van de lessenreeks vooruitgang merkt, betrekt ze ook de jongens bij de training. „Zij maken ook deel uit van de klas en kunnen met een bepaalde nuchterheid een waardevolle bijdrage leveren aan een positievere sfeer in de klas. Bijvoorbeeld met de opmerking: „Meiden, kom op. Hou het gezellig.””
De meiden moeten volgens de trainster gaan beseffen dat een leerkracht het pestgedrag niet kan oplossen, die ziet niet alles. „Ze moeten doorkrijgen wat hun eigen rol is. Daarvan zijn ze zich niet altijd bewust. Soms geeft een meisje een compliment over de kleding van haar vriendin, maar straalt ze non-verbaal iets heel anders uit.”
Juf Daisy Fonteijn is tevreden met het verloop van de tweede les. „De meiden durfden zich open te stellen en waren eerlijk over hun eigen pestgedrag. Dat vind ik stoer.” Fonteijn vertelt dat er een heel kwetsbaar kind in de klas zit. Ze is een jaar ouder en valt soms buiten de groep. „Vooral voor haar is het belangrijk dat ze met de goede bagage richting het voorgezet onderwijs gaat. Daarnaast hoop ik dat haar klasgenoten haar erbij gaan betrekken.”
De juf neemt zelf uit de training mee dat alle typetjes hun mooie en minder mooie eigenschappen hebben. „Ook een pester heeft mooie kanten, maar die worden vaak niet gezien. Het is belangrijk om de mens achter het masker te zien.”