„Zal ik nog een keer aanbellen? Het duurt wel erg lang”, zegt Sonja, een beetje bezorgd.
Sjaak, Sonja en hun zoon Tim staan te wachten voor de deur van de flat van Sjaaks vader, Albert. Ze hebben al twee keer op de bel gedrukt. Binnen lijkt alles roerloos.
„Wacht nog maar even, hij is in de tachtig; het gaat allemaal niet meer zo vlot”, zegt Sjaak. Tegen Tim: „Als we binnen zijn niet gelijk over de wificode beginnen, je weet wat we hebben afgesproken.”
„Ja, ja”, mompelt Tim. „En niet zeuren over het eten.”
Sjaak en Sonja kijken elkaar even aan. Sjaak geeft haar een knipoog. „Zie je wel. Het komt vast allemaal goed.”
Achter de deur, die grotendeels uit glas bestaat, is opeens toch beweging zichtbaar. Er rammelt een sleutelbos; daarna wordt het slot opengedraaid.
Raar, denkt Sjaak. Zou pa de deur nog niet uit zijn geweest?
De deur zwaait open. In de deuropening verschijnt vader Albert, met een telefoon in zijn hand. Hij lijkt eerder overrompeld dan verrast. „Ik dacht dat ik de telefoon hoorde. Maar jullie zijn het”, zegt hij. Een beetje assertief: „Wat komen jullie eigenlijk doen? Ik moet zo naar de tuin.”
Het gezelschap voor de deur zwijgt verbluft. „Maar pa”, zegt Sjaak uiteindelijk. „Het is immers Kerst. U wilt altijd graag dat we dan komen dineren en…” Gewoonlijk heeft hij een vlotte babbel, maar het absurde van de situatie snoert hem de mond. Het is vroeg in de middag, zij hebben er na een kerkdienst al een lange autorit in hun beste goed op zitten. Terwijl vader Albert, een trouwe kerkganger en een man die zeer gehecht is aan decorum, ongeschoren en in een afgetrapt kloffie voor hen staat.
„Kerst?” zegt Albert betrapt. „Daar weet ik niets van.” Er snel overheen pratend: „Maar nu jullie er toch zijn, kunnen jullie net zo goed binnenkomen. Ik wilde net koffie gaan zetten.”
Terwijl ze de flat inlopen, snuffelt Tim onderzoekend. „Ik ruik helemaal geen kalkoen”, fluistert hij tegen zijn moeder. „Heb jij even mazzel”, sist ze terug naar haar sinds een paar maanden vegetarische zoon.
Sonja kijkt, als ze op de bank is gaan zitten, kritisch de woonkamer rond. Wat ze ziet bevalt haar niet. De vitrage voor het raam hangt scheef. Aan de planten in de vensterbank zitten dorre blaadjes. Op het blad van de salontafel zitten kringen en er liggen kruimels. Aan het plafond wiegt een spinnenweb zachtjes heen en weer. Het vertrek ademt verwaarlozing. „Hoe gaat het met de hulp, pa?” vraagt ze. Als hij niet reageert, probeert ze het nog een keer, nu wat harder. „Hoe gaat het met Miriam? Hoe vaak komt ze ook weer poetsen?”
Albert maakt een afwerend gebaar. „Die vrouw! Miriam, ja. Die heb ik al weken niet gezien.” Hij kijkt een beetje ongemakkelijk, maar ook triomfantelijk. „Lekker rustig. Opgeruimd staat netjes.”
Sonja ruikt onraad en gaat wat meer overeind zitten. „Hoezo dat, pa? Is er wat gebeurd?”
Albert kijkt naar zijn handen, waarmee hij wat kruimels van het tafelblad probeert te vegen. „Het is een bemoeial. Maar ik laat me door niemand commanderen”, mompelt hij. Samenzweerderig: „En ze aasde op mijn geld.”
„Hoe komt u daar nou bij, pa! Met Miriam is niets mis; de dominee heeft haar toch aanbevolen?” zegt Sonja verontwaardigd.
Albert werpt haar een felle blik toe. „Jij weet er niets van. Ze werd altijd gebracht door zo’n man – je weet wel.” Hij aarzelt. „Hoe zeg je dat tegenwoordig netjes. Anders gekleurd?” Hij kijkt haar even aan, alsof hij naar bevestiging zoekt. Als ze niet reageert, vervolgt hij schouderophalend: „Ze hielden me in de gaten, zij en die vriend. Ze waren op mijn geld uit, dat weet ik zeker. Dus toen heb ik gezegd dat ze niet meer hoefde te komen. Daar was ze het niet mee eens. Dan haal ik de politie erbij, zei ik. Daar had ze niet van terug”, vertelt Albert, met een tevreden blik op zijn gezicht.
„Maar pa”, protesteert Sonja. „Dat is toch geen manier van doen. En bovendien: waar haal je tegenwoordig een nieuwe hulp vandaan?”
„Nou, ik red me prima, hoor. Iedereen koffie?” Albert staat op en loopt naar de keukendeur, als om zijn woorden kracht bij te zetten. „Nee, nee”, gebaart hij als Sonja aanstalten maakt om overeind te komen. „Blijf zitten. Ik ben niet hulpbehoevend.”
Tim: „Zou opa vergeten zijn dat ik geen koffie lust?”
Sjaak: „Die kalkoen kunnen we wel op onze buik schrijven.”
Sonja: „Het is hier echt smerig. Ik zou weleens een kijkje in de keuken willen nemen.”
Sjaak: „Laat dat maar uit je hoofd. Je moet hem vandaag niet te veel op zijn huid zitten.”
Tim: „Opa is niet eens naar de kerk geweest. Terwijl het Kerst is. Dat is pas raar.”
Sonja: „Je hebt gelijk, Tim, dat is nog veel erger.”
Sjaak: „We hebben hem te veel in zijn eentje laten aanmodderen.”
Sonja: „Hij is ook zo eigenwijs. Alles moet gaan zoals hij het wil.”
Achter de keukendeur is het een kabaal vanjewelste. Kastdeurtjes klapperen, de kraan loopt, het deksel van de afvalbak kleppert, kopjes rinkelen, de koelkast gaat open en dicht. Waarna alles weer van voren af aan begint. En nog een keer.
Na een kwartier gaat de deur open en komt Albert met een dienblad de kamer in, behoedzaam schuifelend. Niettemin heeft elk kopje een voetbad. Sonja ziet het, maar zegt niets en komt niet in actie. „De melk kon ik niet vinden”, zei Albert, als hij de kopjes ronddeelt. Dat is niet echt een probleem, want de koffie is slap. Terwijl ze hun kopjes leegdrinken –ook Tim neemt manmoedig een paar slokjes– proberen de gasten een gesprek op gang te brengen. Maar al hun pogingen lijden schipbreuk. Albert kijkt afwezig voor zich uit en reageert nergens op.
„Wat kwamen jullie ook alweer doen?” vraagt hij opeens.
„Nou, pa, het is Kerst en dan komen we immers altijd bij u eten”, zegt Sjaak.
„Vorige week hebben we het daar aan de telefoon nog over gehad; u zou kalkoen klaarmaken met een lekker wijntje erbij”, valt Sonja hem bij.
Albert kijkt hen niet-begrijpend aan. „Daar weet ik niets van”, zegt hij. „En ik heb ook niets in huis.”
Hij schuift zijn stoel achteruit en staat op. De gastheer in hem wordt wakker. „Jullie zullen wel trek hebben. Ik ga even naar de supermarkt om wat te halen.” Hij loopt naar de gang en komt terug met zijn ene arm in de mouw van een oud zomerjack. „Ik ben zo terug. Schenk jij even wat voor die mensen in, Sjaak?” zegt hij, terwijl hij Tim aankijkt. „Jullie kennen elkaar toch?”
Sonja: „Opa denkt dat jij papa bent, Tim. Er gaat iets niet goed in zijn hoofd.”
Sjaak: „Pa die met Kerst naar de supermarkt gaat. Toen hij in de politiek zat, heeft hij zich altijd zo tegen die ruimere openingstijden verzet.”
Tim: „Zal ik achter opa aan gaan?”
Sjaak: „Laat hem maar even; de supermarkt is vlakbij. Misschien knapt hij wel op van zo’n uitje.”
Sonja, die een kijkje in de keuken heeft genomen: „Wat een bende. Overal lege pizzadozen en bierblikjes.”
Tim: „Pizza en bier – serieus?”
Sjaak: „Wat is hier allemaal aan de hand?”
Als de voordeur opengaat, horen ze twee mannenstemmen: de wat hese van Albert en een jongere met een buitenlands accent. Verbaasd kijken ze elkaar aan. Wie zou dat zijn op eerste kerstdag?
De kamerdeur gaat open. Albert laat een jongeman met lang, ongewassen haar en gehuld in diverse lagen voddige kleren voorgaan. Hij heeft een paar diepvriespizza’s in zijn handen. Beide mannen lijken verrast te zijn dat er mensen in de kamer zitten.
„O ja”, zegt Albert. „Wat kwamen jullie ook alweer doen?”
De andere man reageert enthousiaster. „Je hebt bezoek, Berty!” zegt hij in moeizaam Nederlands. Hij stelt zich voor. „Piotr. Ik ben een maat van Berty.” Hij kijkt Sjaak, Sonja en Tim vragend aan, alsof hij wil zeggen: En wie zijn jullie?
Al wacht hij hun reactie niet af. In plaats daarvan loopt hij naar de keuken, de deur openlatend. Hij gedraagt zich alsof het vertrouwd terrein is: ze horen hem de koelkast openen en een bierblikje opentrekken. „Biertje, Berty?” roept hij. „En je gasten?”
Sjaak en Sonja kijken elkaar aan. Aha. Vandaar de lege dozen en blikjes. Albert zegt: „Piotr is gezellig. Hij is een goed mens.”
Een handige dakloze of vluchteling, denkt Sjaak. „Maar pa”, zegt hij zachtjes, „hoe lang ken je die man al? Kun je hém wel vertrouwen?”
„Hij is een goed mens”, herhaalt Albert. „We praten, we eten pizza en we drinken bier.” Met een ondeugend lichtje in zijn ogen: „Je weet wat er in de Bijbel staat: Vergeet de herbergzaamheid niet. Blijven jullie ook eten?”
Ze eten geen kalkoen en ze drinken geen wijn, maar doen zich te goed aan diepvriespizza en goedkoop bier en cola. Piotr zorgt, al is hij soms moeilijk te verstaan, voor gezelligheid. En Albert leest, zoals elk jaar, het kerstevangelie voor uit Lukas 2, zonder haperen: „En het geschiedde in diezelfde dagen…”
Als ze ’s avonds de hal van het flatgebouw uitlopen, zegt Tim aarzelend: „Toen opa uit de Bijbel ging lezen, leek alles weer even gewoon.”
Sonja: „Hij ziet die Piotr liever dan ons. We hadden net zo goed thuis kunnen blijven.”
Sjaak: „Eerder het omgekeerde. We moeten proberen meer een Piotr voor hem te zijn.”
„Je weet wat er in de Bijbel staat: Vergeet de herbergzaamheid niet”
Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in RDMagazine op 2 december 2023.