Je kunt de maan bedwingen maar niet je eigen hart
De dood van de Amerikaanse astronaut Frank Borman is een goede aanleiding om stil te staan bij de geloofsovertuiging van verschillende astronauten. Ook bij verzwegen episodes.
Begin deze maand overleed Frank Borman, 95 jaar oud. Hij zal in herinnering blijven als de commandant van de Apollo 8, het eerste bemande ruimteschip dat enkele keren om de maan heen vloog. Toen hij vanuit de ruimte „de goede aarde” zag –het was op kerstavond 1968– las hij hardop de eerste tien verzen uit Genesis voor. Een miljard mensen hoorden het scheppingsverhaal uit de mond van Borman, die lid was van een episcopaalse kerk.
Ruim een halfjaar later verschenen op tv de zwart-witbeelden die niemand ooit meer zou vergeten: commandant Armstrong zette als eerste mens zijn voetstappen op de maan, in de Zee der Stilte. Slechts weinigen weten dat ook bij dit ruimteavontuur God als de grote Aanwezige genoemd werd, omdat de media slechts stilte lieten horen.
In 1961 ging de eerste mens de ruimte in: Joeri Gagarin. Van hem zou de bewering zijn dat hij in het heelal „nergens God gezien had”. We weten nu dat hij dat nooit gezegd heeft. Hij was zelfs een orthodoxe gelovige. De uitspraak is verzonnen door de toenmalige Sovjetleider, Nikita Chroesjtsjov.
Iets minder aandacht dan commandant Neil Armstrong, de eerste man op de maan, kreeg zijn reisgenoot Buzz Aldrin, die zich 19 minuten later bij hem voegde. Aldrin was ouderling in de Webster Presbyterian Church in Houston, een kerk waarvan veel astronauten lid zijn geweest. Op initiatief van zijn predikant, Dean Woodruff, had hij een paar plastic zakjes met brood en wijn mee aan boord genomen, zodat hij op de maan het heilig avondmaal kon vieren. Dat heeft Aldrin inderdaad gedaan.
Aldrin heeft gezegd dat hij daarna een dankgebed uitsprak voor de ervaren „wijsheid en bezieling waardoor twee jonge piloten de Zee der Stilte hadden kunnen bereiken”. Anders dan met de woorden die in 1968 uit Genesis werden gelezen, werd dit dankgebed van Aldrin niet uitgezonden. Het bleef op de radio een paar minuten stil. Aldrin heeft er pas over gepraat in een interview met het blad ”Life” in 1969. Ook in zijn biografie ”Return to Earth” uit 1973, later aangevuld tot zijn ”Magnificent Desolation” (2009), schrijft hij erover. Die pauze in de uitzending, legt hij uit, had te maken met het proces over het voorlezen van de scheppingsgeschiedenis dat kort tevoren was aangespannen tegen Borman.
Ook de achtste man die de maan betrad was christen. Het was de protestant James Irwin (1930-1991), van de Apollo 15. Hij deed dat in een wagentje, een ”maanlander”. Het was in 1971. In het jaar na zijn terugkeer richtte hij samen met een baptistenpredikant in Colorado Springs de christelijke organisatie ”High Flight” op. Doel was om breed bekend te maken hoe hij op de maan „als nooit tevoren de macht van God had ervaren”. Bij spreekbeurten in kerken overal in Amerika verwees hij vooral naar de tekst waaraan hij gedacht had toen hij door het bergachtige maanlandschap reed: „Tot de bergen hef ik mijn ogen op. Waar zal mijn hulp vandaan komen?” (Psalm 121, Engelstalige versie).
„Help uzelf”
De auteur Tom Wolfe heeft een prachtig boek over de eerste zeven astronauten geschreven. Daarin brengt hij ook John Glenn ter sprake, de ruimtevaarder die als eerste enkele banen om de aarde vloog. Die zei in 1999 op een persconferentie in Washington: „Ik ben protestant, presbyteriaan, en om eerlijk te zijn: Ik neem mijn geloof erg serieus.” Hij vertelde over zijn zondagsschool- en andere kerkelijk werk, maar voegde daar nog iets heel opvallends aan toe: „Ik ben opgevoed met de overtuiging dat wij ter wereld komen terwijl zo’n 50 procent van onze levensgang al vastligt. En dat geloof ik nog steeds. We worden geboren met bepaalde talenten en vermogens, en het is aan ons om daar het maximale uit te halen. Maar ik geloof dat, terwijl wij onze talenten naar vermogen gebruiken en leven zoals het behoort, er dan een Macht is, hoger dan wij allemaal, Die allerlei mogelijkheden op onze weg brengt.”
Je merkt dat in de geloofs- beleving van de astronauten soms het gevoel overheerst. Bij anderen overheerst het geloof in eigen talenten. Wolfe schrijft over die passage van ruimtevaarder Glenn terecht dat dit een uiting is van de overtuiging van veel Amerikanen dat „God degenen helpt die zichzelf helpen”.
Evangelie is anders
Maar het Evangelie bedoelt geen van beide! Niet die viering van Aldrin, maar ook niet het onbegrip van Glenn, die zei: „Het is onmogelijk om te zien hoe overweldigend deze schepping is en dan niet in God te geloven.” De realiteit leert ons dat het wel degelijk mogelijk is om onder de indruk te komen van de schepping en toch niet in God te geloven. Hoe komt dat? Hoewel „de hemelen Gods eer vertellen” (Psalm 19:2), „hebben de mensen het schepsel geëerd en gediend boven de Schepper” (Romeinen 1:25). Wij allemaal leven voor iets dat bezit neemt van onze verbeelding en van ons hart en vervolgens zin geeft aan ons leven. Maar als de Heilige Geest niet tussenbeide komt, is dat ‘iets’ nooit God.
Als wij van de schoonheid van het geschapene de zin, de hoop en het geluk verwachten die alleen God ons geven kan, zijn wij slaven van een afgod in plaats van dienaars van God. Uit zijn onwetendheid, waarin hij de maan aanbad, werd Abraham geroepen om de levende en ware God te dienen en te aanbidden. De belofte die hij kreeg was niet makkelijk om te geloven. Maar toen God hem inderdaad de beloofde zoon schonk, was die hem liever dan alles.
En dan vraagt God hem zijn zoon te offeren op een berg (Genesis 22:2), vraagt Hij Abraham te kiezen tussen het gegevene en de Gever. Een onmogelijke keus, toch? Wij weten dat het God is Die ons het leven geschonken heeft, maar wij klemmen ons daaraan vast alsof dit leven het enige is wat wij hebben. Wanneer Abraham inderdaad aanstalten maakt om zijn zoon te offeren (22:9-10), laat God hem zien dat Hij genadig is: Hij heeft voor een plaatsvervanger gezorgd; er wordt een ram geofferd in plaats van Abrahams zoon.
Eeuwen later wordt op een andere berg opnieuw een Zoon op het hout gelegd om te sterven. Maar op die berg klinkt er geen stem uit de hemel waardoor het Offer vrijuit gaat. Wat daar klinkt is de schreeuw: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” In die diepst denkbare stilte betaalde de Zoon toen alles waarvoor het menselijk geslacht bij God in de schuld staat.
Vertrouwen op God
We moeten daarom het heelal niet zien als een vacuüm of iets onpersoonlijks. Nee, het onderstreept deze waarheid: „Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?” (Romeinen 8:32). Een mens wordt niet zalig door vol bewondering naar de sterrenhemel te kijken, maar door het oog te slaan op God, Die zich openbaart in Christus Jezus.
Wij mensen kunnen de maan bedwingen, maar niet ons eigen hart. Het grootste avontuur van ons leven is niet een reis door de ruimte, maar het vertrouwen op de levende God. De bergen waar Hij zich openbaart, liggen nog veel verder weg dan die van de maan. De God Die spreekt vanaf de Sinaï, is Dezelfde Die ons op Golgotha zegt dat Zijn liefde hoger is dan de hemelen en dat Hij de Zijnen nooit in de steek zal laten. Want de Zon der gerechtigheid heeft al de ongerechtigheid overwonnen en zal nooit in glans verminderen.
De auteur is publicist, theoloog en predikant in Madrid. Hij is docent aan diverse theologische opleidingen. Bron: ProtestanteDigital