Meditatie: Heilsgarantie
Het gaat in de tekst over het tegenwoordige Ethiopië. Een land dat diep in Afrika ligt. In de Heilige Schrift komen we Morenland een aantal keren tegen. En daarin heeft dat volk geen beste naam. Het wordt ons in 2 Kronieken getekend als een oorlogszuchtig volk.
Daarbij is Morenland ook het symbool van een volk dat ver verwijderd ligt van de tempel des Heeren. Daar doelde de Heere Jezus op toen Hij sprak van „de einden der aarde”. En dan is Morenland ook nog het symbool van de zondige mens. Zo komen we dat tegen in Jeremia 13 bijvoorbeeld. „Zal ook een Moorman zijn huid veranderen? Of een luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen.”
„We zijn ver van God en de zaligheid. Hebt u daar al erg in gekregen?”
En zo hebt u ook een beeld van de geestelijke betekenis van de tekst. Een beeld dat door Paulus in Romeinen 3 wordt uitgewerkt. „Wij hebben te voren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn (…) en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.” Dat is de Moorman. Dat is ook de Chinees. En de Europeaan. Dat bent u en dat ben ik. De mens die geneigd is om God en zijn naaste te haten. We hebben een ziel die zwart is van zonden en ongerechtigheden. We zijn ver van God en de zaligheid. Hebt u daar al erg in gekregen? Wat het is om zóndaar te zijn?
En nu zegt de tekst: „Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken.” Maar hoe komt Morenland daar nu toe? Wel, voordat het dat dat kan doen, strekt God Zelf eerst Zijn handen uit. Dan laat de Heere Zijn Evangeliewoord daar horen. En dan laat Hij Zijn Geest uitgaan om gesloten harten te openen. En daarom zien we ze gaan naar Jeruzalem. De koningin van Scheba. En de kamerling van Candacé. Die hebben het Woord van de levende God gehoord en ze hebben dat Woord geloofd. En toen zijn ze gegaan.
Voordat een mens God begint te zoeken, gaat God de mens zoeken. Kijk maar in Genesis 3. Adam en Eva lopen bij God vandaan met het voornemen om nooit meer een vinger naar Hem uit te strekken. Maar dan klinkt de vraag van de Heere: „Waar zijt gij?” Is dat voor u al een wonder geworden? Dat God Zijn handen uitbreidt? Zelfs tot een wederstrevig volk?
En waar de Geest met dat Woord doordringt in het hart, zien we dat wonder gebeuren: Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken. En wanneer strekt iemand zijn handen uit? Dat doet een drenkeling. En dat betekent: Red mij! En een bedelaar: Geef mij! Of een kind: Help mij! In de tekst zit nood. Morenland zal zich háásten. Een arme zondaar roept: „Ai, haast U tot mijn hulp en redt!”
En dan geeft de Heere er een garantie bij. Morenland zál. Hoe ver weg ze ook zijn. Of ze nu in Afrika of China wonen. Of in het geseculariseerde Nederland. Hoe zondig, hoe vijandig ze ook zijn. De drie-enige God staat er in Zijn verkiezend, verlossend en toepassend welbehagen garant voor. Ik wil en zij zullen. En zolang deze woorden in de Bijbel staan, zolang is er voor een zwarte of blanke of gele zondaar hoop. Ook voor u en jou.
„Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken.” - Psalm 68:32