Meditatie: Leven
Want wij die leven. Wie zijn dat? Dat zijn zij die in het eerste vers van deze brief genoemd worden: al de heiligen. Door de bediening en de prediking van Gods Woord, gepaard met Zijn Geest, levend gemaakt.
Wedergeboren door het onvergankelijke zaad van Gods Woord door Gods Geest. Want alleen door wedergeboorte, door een eenzijdig Godswerk, gaan we behoren tot de heiligen van wie Paulus spreekt.
Juist zij gaan hun onheiligheid, walgelijkheid en verlorenheid voor God inleven. Zij leren een droefheid naar God kennen. Zij ervaren smart over de zonde. Hier openbaren zich de tekenen van het nieuwe leven. Onderzoeken we onszelf toch voor het aangezicht des Heeren. We hebben immers zo’n bedrieglijk bestaan. Voor hen krijgt nu die Schat, door Paulus gepreekt, zo’n onuitsprekelijke waarde. Maar hoewel Hij gepredikt wordt, voor hen is Hij zo verborgen.
Als Hij in een weg van recht en verloren gaan in zichzelf en het verlies van hun leven, door Gods Geest aan hen geopenbaard wordt, en ze tot Hem mogen vluchten als een goddeloze en verlorene in zichzelf en door het geloof Hem mogen aannemen, dan alleen krijgen ze de gerechtigheid en heiligheid van Christus toegerekend. Dan worden ze heilig in de Ander. Het ene kind van God mag dit helderder weten dan het andere. Juist dan komen deze levend gemaakten, die zichzelf midden in de dood liggend leren kennen, opnieuw in een stervensweg terecht. Niet betalend, dat deed hun Borg, maar wel voetstappen drukkend, als eenmaal het stervende Tarwegraan Zelf. Zij worden altijd in de dood overgegeven. Ze springen er niet in, maar ze worden er wel in overgegeven.
Ondertussen ook vastgehouden, dat wel. Hun Borg werd losgelaten aan het vloekhout en verlaten. Totaal. Maar de uitverkorenen ten leven gaan in de weg van heiligmaking, waarin ze van steen tot steen worden afgebroken, juist sterven. Dan worden ze zo nameloos arm, ellendig, onverbeterlijk, vijandig, onwillig. Elke dag weer. Sterven door soms uiterlijke verdrukkingen, in hun lichaam, gezin, werk, ambt. Sterven. Aan hun leven. Aan hun verwachtingen. Sterven in beproevingswegen aan zichzelf, aan de wereld. Aan Gods wet. Sterven aan hun valse godsdienst, eigengerechtigheid. Sterven aan de vruchten van hun bekering. Sterven aan hun wijsheid, verstand, leven en verwachtingen hoe de Heere Zijn beloften vervult. Zie eens naar Abraham, Jakob, David.
Maar waarom toch? Wel, letten we dan bovenal op hun Borg. De Held der hulpe. In onze tekst staat: Om Jezus’ wil. Nu gaat de levende Kerk een stervensweg, opdat ze zouden leren dat zij in zichzelf onverbeterlijke, trotse zondaren blijven, maar dat hun Borg voor hen gewillig, volkomen, volmaakt, volhardend alles volbracht, Zijn dierbaar bloed stortte, het eisend recht Gods volkomen betaalde. Stierf. Zijn dierbare Geest verwierf, door Welke zij in Christus een toegang zouden hebben tot de Vader, en dat dit nu vloeit uit het eeuwig welbehagen.
Dat er nu van hen niets meer bij kan, mag en hoeft en zij niets meer overhouden dan Jezus alleen. Dan wordt zalig worden zo’n onuitsprekelijk wonder. Door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen. Deze schatten zijn nog te verkrijgen. Leerden we er door genade reeds iets van kennen? Zie toch toe dat ge Die Die spreekt, niet verwerpt.
„Want wij die leven, worden altijd in de dood overgegeven om Jezus’ wil.” - 2 Korinthe 4:11a