Opinie

Weinig samenbindends met moslim

Meer samenwerking tussen christenen en moslims, stelde dr. G. van den Brink vorige week zaterdag in de bijlage Accent. Drs. A. van Kralingen begrijpt de intentie van het pleidooi, maar miste een verantwoorde theologische onderbouwing. Dr. G. van den Brink zal volgende week op deze pagina op de reacties reageren.

14 January 2005 19:30Gewijzigd op 14 November 2020 02:06
„In het gesprek tussen christenen en moslims hinderen de diepe en fundamentele verschillen tussen Jezus (de gekruisigde Zoon van de Vader) en Mohammed vaak de toenadering.” Foto: deze week vond in Amsterdam een discussie plaats tussen vertegenwoordigers v
„In het gesprek tussen christenen en moslims hinderen de diepe en fundamentele verschillen tussen Jezus (de gekruisigde Zoon van de Vader) en Mohammed vaak de toenadering.” Foto: deze week vond in Amsterdam een discussie plaats tussen vertegenwoordigers v

Met enige schroom reageer ik op het interview met dr. G. van den Brink. Schroom, omdat het lastig is op een interview te reageren. De formulering en volgorde van de vragen beïnvloeden mogelijk de lijn van de redeneringen, zoals ook een passe-partout van een schilderij invloed heeft op de afbeelding. Ook ben ik bezorgd Van den Brink te miskennen. Gezien de grote zorgvuldigheid die hem kenmerkt, zou dat immers pijnlijk zijn.

Toch plaats ik enkele kanttekeningen bij zijn betoog, dat tenslotte vaart onder de vlag ”Christenen moeten zich achter moslims scharen”. Prof. Vincent Brümmer zou hierbij gevraagd hebben: „In welke zin?” en die vraag wil ik hier dan ook stellen.

Het interview begint met een verhelderend betoog over wat de aard en functie van tolerantie is of behoort te zijn. Van den Brink trekt hier te velde tegen onverschilligheid die fnuikend is voor het goede gesprek over verschillen in levensovertuiging. Onverschilligheid en oppervlakkigheid leiden tot verharding van standpunten. Als voorbeelden noemt hij Ayaan Hirsi Ali, Geert Wilders en Bart Jan Spruyt. Of de vermeende hardheid van hun standpunten valt te herleiden tot onverschilligheid of oppervlakkigheid hunnerzijds, zou ik overigens niet helemaal voor mijn rekening durven te nemen.

Vuur
In het slot van zijn betoog over tolerantie beveelt Van den Brink aan moslims te „helpen zich te leren verantwoorden.” Dit in tegenstelling tot hen „te vuur en te zwaard bestrijden.” Moslims mogen er zijn zoals ze zijn. Voor de samenleving van nu (Van den Brink geeft een aanbeveling met een houdbaarheidsdatum; de toekomst laat hij open) moeten de christenen de kant van moslims kiezen.

Van den Brink wijst dan op drie samenbindende factoren. Christenen en moslims hebben beiden ontzag voor Iemand Die heilig is; zij kennen beiden een ultieme manifestatie van de Heilige in een menselijk persoon: Jezus, respectievelijk Mohammed; en ten derde delen christenen en moslims hun oriëntatie op een heilig boek. Om reden van deze gedeelde contouren van een levensbeschouwelijke achtergrond opteert Van den Brink voor een steun in de rug voor de moslims door de kerken in Nederland. Hij werkt dit uit met een verwijzing naar de mogelijke gezamenlijke reactie van christenen en moslims op smadelijke godslastering. Kerken moeten moslims voorgaan in het communiceren in onze samenleving van betekenissen van godsdienstigheid.

Eigenlijk steunt het gehele betoog van Van den Brink op zijn afwijzing van de gedachte van een theocratie in onze samenleving van nu: de zegen van de theocratie is in zijn visie eschatologisch en staat dus nog uit. Nu dienen wij echter andersdenkenden te respecteren, te bevragen en -waar sprake is van theïstische parallellen- zo mogelijk zelfs te steunen in hun strijd tegen het liberale (onverschillige) klimaat. Van den Brink tilt zwaar aan de opdracht die hij zelf formuleert. Werkelijke tolerantie betekent een offer. Je neemt een opvatting die van de jouwe verschilt serieus, je neemt afstand van deze opvatting én je verdedigt tegelijkertijd het recht dat de ander heeft om deze opvatting te huldigen. Dat laatste principe is zelfs zó sterk, dat je je opponenten zo nodig dient te wapenen tot het uitdragen van hun opvattingen in onze seculiere maatschappij.

Vader
Met name bij deze laatste uiterste consequentie van Van den Brinks afwijzing van het gangbare theocratische model, wil ik vragen stellen. Ik ga voorbij aan de discussie over de theocratische gedachte. Afwijzing van de theocratische gedachte behoeft namelijk volgens mij niet te leiden tot dienstbaarheid aan opvattingen waar men wellicht hartgrondig afstand van neemt.

Het is maar de vraag of de „samenbindende factoren” waarvan Van den Brink gewaagt inderdaad ook bijdragen tot cohesie als we „de discussie tussen levensbeschouwingen tot op het bot voeren”, zoals Van den Brink immers voorstaat. Valt bijvoorbeeld ”de vreze des Heeren” uit het Oude Testament inderdaad aan te merken als een parallel van het besef van de heiligheid van Allah zoals wij dat vinden in de koran? Als Calvijn schrijft over de vreze des Heeren, wijst hij erop dat deze vrees aan God als aan een Vader wordt betoond (Institutie, boek III, 26, 27). Ook tekent hij aan dat de goddelozen vrezen voor God zonder liefde, en angstig zijn voor straf; de gelovigen vrezen echter veel meer ongenade dan straf. Hun vrees voor God sluit liefde tot Hem niet uit maar juist in.

Verschillen
Ten aanzien van de tweede samenbindende factor die Van den Brink noemt -christenen en moslims kennen beide een ultieme manifestatie van de Heilige in een menselijk persoon: Jezus, respectievelijk Mohammed, „hoe volstrekt onvergelijkbaar die twee ook zijn”-, vraag ik mij af of een moslim inderdaad Mohammed ziet als „de ultieme manifestatie” van Allah. Ook verdraagt de zinsnede „hoe volstrekt onvergelijkbaar die twee ook zijn” zich toch moeilijk met de karakterisering „samenbindende factor.” In de praktijk van het gesprek tussen christenen en moslims hinderen de diepe en fundamentele verschillen tussen Jezus (de gekruisigde Zoon van de Vader) en Mohammed vaak de toenadering.

De laatstgenoemde factor lijkt meer mogelijkheden te bieden tot samenbinding tussen christenen en moslims: beiden hebben hun levensoriëntatie op een ”heilig boek”. In vele opzichten wijkt onze oriëntatie op ons heilige Boek echter sterk af van de oriëntatie van moslims op de koran. Ik volsta met te wijzen op een binnen Calvijns theologie fundamenteel begrip: accommodatie. Dit begrip, dat al in de vroege kerk werd gehanteerd, betekent dat God Zich aanpast aan onze menselijke beperktheid. Zo past God Zich aan in de Schrift en in Zijn incarnatie in Zijn Zoon Jezus Christus. Een Nederlandse vertaling van de koran geldt voor een orthodoxe moslim niet eens als een echte koran. Het is dus ook hier de vraag hoe samenbindend het punt van vergelijking tussen beide heilige boeken zal blijken te zijn.

Helderheid
kritische kanttekeningen en vragen stel ik niet om een bijdrage te leveren aan de verdere onverhoopte polarisatie en desintegratie van onze samenleving. Ook heb ik geen enkele twijfel aangaande Van den Brinks belijden van de uniciteit van het Evangelie van onze Heere Jezus Christus. Van den Brink bewijst met zijn academisch werk én kerk én maatschappij ongetwijfeld een grote dienst.

Ik meen echter dat de ernstige en diepe verwarring in onze tijd om uiterste helderheid vraagt, in plaats van om een pragmatisch voorstel dat bij nadere analyse principieel en praktisch niet haalbaar blijkt. Ik besef dat Van den Brink gevraagd is om een maatschappijgerichte bijdrage. Ik heb echter moeite met zijn theologische fundering. Een adequate diagnose is voor alles nodig. Wij -allen- hebben de duisternis liever gehad dan het licht. De dodelijke ernst van deze kwaal, die van alle tijden is, stelt in onze tijd wellicht meer dan ooit stringente kwaliteitseisen aan de voor te schrijven medicatie. Het recept is ook van alle tijden: de viva vox van het Evangelie. Ik weet dat ook Van den Brink in zijn wetenschappelijke arbeid én prediking aldus de kwaal bestrijdt. Ik bepleit slechts maximale helderheid. Er is een brede en diepe behoefte aan de heldere verkondiging van de ene Naam: „En de zaligheid is in geen Anderen; want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden” (Handelingen 4:12).

De auteur is wijsgerig theoloog.


RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer