Lijdenstijd of veertigdagentijd: is dat eigenlijk wel hetzelfde?
De lijdenstijd staat weer voor de deur. Of moeten we zeggen: de veertigdagentijd? Je kunt beide aanduidingen in één en dezelfde advertentie tegenkomen. Maar gaat het eigenlijk wel om hetzelfde? De geschiedenis van de ontwikkeling van het kerkelijk jaar in de gereformeerde traditie werpt licht op de zaak.
Een advertentie van een in reformatorische kring bekende uitgever, recent in een van de kerkbladen. Titel: ”Lijdenstijd”. Tekst daaronder: „Al eeuwenlang is de 40-dagentijd een tijd van inkeer, bezinning en gebed. Sta stil bij deze bijzondere tijd met een van onze boeken” – en vervolgens worden twee uitgaven aangeprezen. In de ene „wordt in 40 dagen het Johannesevangelie uitgediept”, in de andere volg je in zeven weken zeven (groepen) personen rond Jezus in Zijn lijden.
Het is een mooi voorbeeld van hoe tegenwoordig, ook in de gereformeerde gezindte, beide termen door elkaar gebruikt worden. Wie in ”De digitale schatkamer van christelijk Nederland” (Digibron) zoekt, kan constateren dat dat als het gaat om het Reformatorisch Dagblad nog niet zo lang het geval is. Een paar decennia geleden werd er eigenlijk alleen over ”veertigdagentijd” gesproken als de rooms-katholieke invulling van de periode voor Pasen bedoeld werd. De protestantse evenknie heette doorgaans ”lijdenstijd”.
Zoals gezegd, inmiddels worden de aanduidingen door elkaar gebruikt. En niet alleen de aanduidingen. Ook als het gaat om de invulling van deze periode is er steeds meer grensverkeer tussen beide varianten. Vanouds horen bij de veertigdagentijd elementen als inkeer, gebed, bezinning, en vooral ook: het vasten. Het gaat immers om een vastenperiode van veertig dagen, die begint met de vastenavond: de avond waarop het carnaval eindigt. En de vastentijd wordt vervolgens letterlijk gemarkeerd door een teken: het askruisje dat je op Aswoensdag –dit jaar op 22 februari– in de kerk op je voorhoofd kunt laten aanbrengen. Vervolgens zijn er de veertig dagen tot Pasen –de zondagen tellen niet mee–, waarbij de laatste week een verdichting kent: de Goede of Stille Week. Die begint met Palmzondag en gaat via Witte Donderdag en Goede Vrijdag naar Stille Zaterdag.
Herdenken
De gereformeerde lijdenstijd heeft vanouds andere karakteristieken. Niet zozeer staan inkeer, boete en vasten centraal, maar het gaat veel meer om het herdenken. Zeven zondagen –dit jaar vanaf 19 februari– klinkt in de kerk het lijdensevangelie en volgt de gemeente Christus in de gang van Zijn lijden, waarbij centraal staat wat het ons „nut” (Heidelbergse Catechismus) dat Hij deze weg gegaan is. De verdichting in de laatste week wordt gevormd door de dienst op Goede Vrijdag. En dan is het Pasen.
De lijdenstijd bij protestanten lijkt echter steeds vaker te worden ingevuld met elementen uit de veertigdagentijd, ook binnen de gereformeerde gezindte. Dan gaat het over de terminologie: aanduidingen als Aswoensdag, veertigdagentijd, Stille Week, Palmpasen en Stille Zaterdag worden gebruikt. Maar het gaat ook om de invulling: er zijn nog maar zes lijdenszondagen –de eerste is pas na Aswoensdag–, de periode wordt gekenmerkt door boete, inkeer, onthouding en vasten, er zijn dagelijkse vieringen in de Stille Week. Zelfs halen nogal wat protestanten inmiddels ook een askruisje, om het begin van deze periode te markeren.
Om een en ander in perspectief te plaatsen, is het goed om op dit punt nog eens terug te gaan naar de wortels van de gereformeerde liturgische traditie.
Calvijn
Zoals bekend, heeft de 16e-eeuwse hervormer Calvijn in zijn tijd weinig met het kerkelijk jaar. Hij wil niet gebonden zijn aan de veelheid aan kerkelijke feest- en heiligendagen die gedurende de middeleeuwen ontstaan is. De zondag, dát is de enige heilige dag. Op de andere dagen moet er gewerkt worden, vindt hij. Heel principieel ligt het overigens niet voor de reformator. Want als de raad van Genève tóch vier feestdagen instelt die op doordeweekse dagen (kunnen) vallen –Kerst (25 december), Besnijdenis (1 januari), Maria Boodschap (25 maart) en Hemelvaart– gaat hij daarin mee. Al begrijpt hij niet waarom je wel de besnijdenis zou moeten vieren en niet de Goede Vrijdag.
„Onze lijdenstijd is iets wezenlijk anders dan de oudkerkelijke en tegenwoordige catholieke vastentijd” - Dr. J. Koopmans, hervormd theoloog
In ons land gaan de gereformeerden aanvankelijk in Calvijns spoor. Alleen de zondag moet onderhouden worden; de andere zes dagen zijn werkdagen, stelt de Dordtse synode van 1574. Het kerstevangelie kan dan op de zondag vóór 25 december bepreekt worden. Ruim veertig jaar later stellen de broeders in Dordt toch dat Kerst, Pasen en Pinksteren –inclusief de tweede feestdagen–, en ook Hemelvaart en Besnijdenis (nieuwjaar), gevierd moeten worden. De praktijk is namelijk weerbarstig: de overheid geeft mensen op die dagen vrij; dan kun je maar beter een kerkdienst beleggen. Van een lijdenstijd spreekt de Dordtse synode van 1618/19 echter niet.
De Palts
Maar er is een andere lijn die invloed lijkt te hebben in de Nederlanden. In de Palts (Duitsland) is in opdracht van keurvorst Frederik III in 1563 een nieuwe kerkorde uitgevaardigd, waarin ook wordt voorgeschreven wat er met de feestdagen moet gebeuren. Kerst, Pasen en Pinksteren (inclusief de dag erop) moeten onderhouden worden, evenals Nieuwjaar en Hemelvaart. Vervolgens wordt aangegeven waarover op die dagen gepreekt moet worden. En, heel interessant: er wordt ook iets gezegd over de lijdenstijd. Predikanten mogen in de steden in de periode voorafgaand aan Pasen de ”Historien Passionis” (de lijdensgeschiedenis) behandelen. Ze kunnen beginnen op zondag Invocabit –jawel: de eerste zondag van de veertigdagentijd– en dat voortzetten tot aan Pasen. De zondagen van de periode voor Pasen worden dus ingevuld met preekstof vanuit het lijdensevangelie.
Hoe de lijnen vanuit de Palts precies lopen, is niet altijd duidelijk, maar feit is dat het gebruik om aandacht te besteden aan de ”Historia Passionis” navolging vindt in de Nederlanden. Met name in de stad Dordrecht is dat al heel vroeg aan te wijzen. Al in 1579 besluit de kerkenraad daar dat in de periode vóór Pasen het lijdensevangelie centraal moet staan, zowel in de zondagse diensten als in de doordeweekse avondgebeden en andere bijeenkomsten. Vanuit het Lukasevangelie moet de hele periode door de stof gewoon gevolgd worden. In 1592 meldt de kerkenraad dat dat jaar een begin gemaakt moet worden met de lijdensstof tijdens de morgenpreek op de ”eerste vasten” – jawel: de Aswoensdag. Ook in Dordt wordt de tijd voor Pasen dus, uitgaande van de veertigdagentijd, helemaal ingevuld met preekstof uit het lijdensevangelie.
Ruim veertig jaar later publiceert de Dordtse predikant Gosewin Buytendijck een zogenoemd passieboekje, waarin hij voor de hele lijdenstijd voorschrijft wat er in de verschillende erediensten –nota bene: hij noemt 67 samenkomsten– bepreekt moet worden. Helaas is dit boekje tot op heden onvindbaar, maar uit een latere druk blijkt dat de Dordtenaren in de 17e eeuw in de lijdenstijd behalve op zondag ook op maandagavond, dinsdagmorgen, woensdagavond, donderdagmorgen, vrijdagavond en zaterdagavond in de kerk (kunnen) zitten om het lijden van Christus te overdenken. Voor iedere samenkomst is voorgeschreven waarover gepreekt moet worden.
Tekstboekjes
Wat in Dordrecht gebeurt, raakt ook elders in zwang: predikanten ontwerpen een handzaam boekje –vaak aangeduid als ”Ordre der Texten”– waarin de teksten over het „lyden en sterven Jesu Christi” op een rij zijn gezet, zodat iedereen weet op welk moment in de kerk welke stof behandeld moet worden.
„Begint de periode nu op een zondag, of op Aswoensdag?”
In de 18e eeuw neemt dit een hoge vlucht: elke zichzelf respecterende stad brengt zijn eigen ”Ordre der Texten” uit. In Groningen, Gorinchem en Gouda, Den Haag, Delft en Deventer, Nijmegen en Middelburg: overal verschijnen deze boekjes. Gaat het aanvankelijk alleen om de stoffen voor de lijdenstijd, gaandeweg worden de boekjes dikker. De Goudse ”Ordre der Texten” die in 1724 wordt uitgebracht, biedt bijvoorbeeld ook preekteksten voor de andere feestdagen. Te beginnen met eerste kerstdag gaat het via ”De besnydenisse” (Nieuwjaar) naar de weken voor Pasen: voor maar liefst tien weken zijn de teksten uit het lijdensevangelie afgedrukt. En vervolgens worden ook teksten aangeboden voor Pasen, Hemelvaart en Pinksteren. De laatste tekst is voor de vierde pinksterdienst, „Des Maendags na de middag”. Dan moet er over Handelingen 2:16-18 gepreekt worden.
Ondanks dat er kritiek klinkt van een nadere reformator als Jacobus Koelman, die vindt dat alleen de zondag in ere gehouden moet worden, wordt op deze manier het kerkelijk jaar gaandeweg meer en meer ingevuld. Waarbij er een sterk accent blijft liggen op de lijdensweken. Het Goudse boekje uit 1724 geeft bijvoorbeeld voor elk van de tien lijdensweken maar liefst vier teksten, dus de Gouwenaren kunnen in de lijdenstijd veertig keer naar de kerk. Een vergelijkbaar tekstboekje uit Delft biedt nog meer: 45 preekteksten voor de lijdenstijd.
Opvallend: de vrijdag van de laatste week wordt in deze uitgaven gewoon als alle andere dagen behandeld; de term Goede Vrijdag kom je niet tegen. En ook bijzonder: advent is in de periode vóór 1800 nog helemaal niet in beeld. De cyclus begint bij de eerste kerstdag.
Liturgische beweging
In de 19e eeuw verandert er het nodige. Al vrij snel wordt door de hervormde synode Goede Vrijdag als ‘viermoment’ aangewezen; en gaandeweg komt er ook aandacht voor de adventsperiode. Tegelijk wordt in deze eeuw met name in de kring van de afgescheidenen en de dolerenden van Abraham Kuyper nog lang gefulmineerd tegen het kerkelijk jaar.
Als in de 20e eeuw de Liturgische Beweging opkomt, met als kartrekkers mannen als G. van der Leeuw en W.H. van de Pol, komt er steeds meer aandacht voor de invulling van het kerkelijk jaar. Vanaf 1933 geeft de Liturgische Kring bijvoorbeeld de jaargang ”Het jaar onzes Heeren” uit, waarin handvatten worden gegeven voor de verschillende perioden van het kerkelijk jaar. Het doel? Te brengen tot „dieper beleven van het Kerkelijk Jaar, vanouds de uitbeelding van Gods heilsweg met zijn Kerk”, aldus de aankondiging.
Voor hun idealen kijken Van der Leeuw en Van de Pol graag over de kerkelijke muur: de anglicaanse traditie, de lutherse lijn, de rooms-katholieke liturgie en de voorreformatorische periode bieden inspiratie. Algauw krijgen dan ook, naar oud gebruik, alle zondagen een Latijnse naam, worden er leesroosters opgesteld, komen er voor elke zondag vaste gebeden en gezangen, en wordt er een heiligenkalender ontworpen. En als vanzelf wordt de periode vóór Pasen een vasten- en boetetijd, die begint met Aswoensdag en die wordt aangeduid met ”veertigdagentijd”.
Kritiek
Er komt ook kritiek op de ideeën van de Liturgische Beweging. De hervormde theologen O. Noordmans en J. Koopmans vragen zich bijvoorbeeld af of Van der Leeuws incarnatietheologie, die op de achtergrond een rol speelt, wel gereformeerd is. Daarbij komt ook het kerkelijk jaar ter sprake. Koopmans wijdt er in 1941 een heel geschrift aan. Zijn conclusie: als je het kerkelijk jaar wilt honoreren, dan moet dat sober gebeuren en door de prediking bepaald worden. En niet, wat volgens hem in de Liturgische Beweging gebeurt, door een dramatisering van de heilsfeiten waarbij de gelovige bijvoorbeeld „devotioneel” het lijden van Christus meebeleeft.
In dat verband zet Koopmans heel scherp de gereformeerde lijdenstijd en de voorreformatorische veertigdagentijd tegenover elkaar: „Onze lijdenstijd is iets wezenlijk anders dan de oudkerkelijke en tegenwoordige catholieke vastentijd”, schrijft hij. De lijdenstijd –of dat nu vijf of tien weken zijn, dat is Koopmans om het even– is volgens hem in de tweede generatie van de Hervorming ontstaan en „bedoelt de centrale beteekenis van de prediking van Christus’ kruis tot uitdrukking te brengen”. Heel anders dus dan de nadruk op boete en vasten die de veertigdagentijd vanaf Aswoensdag kenmerkt.
Balans
De balans: lijdenstijd of veertigdagentijd? Als we het huidige spraakgebruik moeten geloven, is het min of meer om het even hoe we de tijd voor Pasen aanduiden. Het bovenstaande laat zien dat er meer aan de hand is. Sowieso het praktische probleem: begint de periode nu op een zondag, of op Aswoensdag? Maar ook inhoudelijk: zijn er geen wezenlijke verschillen tussen de invulling van de gereformeerde lijdenstijd en de oecumenische veertigdagentijd?
Koopmans zou zeggen: de vraag stellen is haar beantwoorden.