Wet duurzame handel verdient fair debat
Onverantwoord. Dat harde oordeel velde de Raad van State, nadat ChristenUnie, SP, PvdA en GroenLinks in 2021 hun eerste versie van de Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen daar aanhangig hadden gemaakt.
De raad prees de inzet van de initiatiefnemers, maar deed hun conceptwet toch af als broddelwerk dat juridisch onder de maat bleef. Goed bedoeld, maar te vaag en daardoor praktisch onuitvoerbaar; daar kwam de tussenconclusie op neer.
Dat de bedoelingen goed waren, staat buiten kijf. Welbeschouwd doet de wet namelijk niets anders dan invulling geven aan het principe dat aan wie veel is gegeven ook veel kan worden gevraagd. Het voorstel regelt namelijk dat bedrijven straks niet meer internationaal kunnen opereren zonder eerst de risico’s van misstanden zoals dwangarbeid, uitbuiting en milieuschade in hun productieketen in kaart te brengen. Zijn die risico’s manifest, dan is het opstellen van een plan van aanpak verplicht, waarna in de jaarrapportage moet zijn terug te lezen hoe dat is vervolgens is uitgevoerd.
Tegelijk had de Raad van State wel een punt: de conceptwet bood ondernemers niet de vereiste rechtszekerheid. Zij dienden, zo volgde daaruit, hun bedrijfsactiviteiten al te beëindigen bij het veroorzaken van of bijdragen aan „nadelige gevolgen” voor mensenrechten, arbeidsrechten of het milieu. Dat is wel heel ruim geformuleerd.
Maar ere wie ere toekomt, de initiatiefnemers, inmiddels aangevuld met Volt en D66, zetten door en hebben inmiddels een herziene wetsversie gepresenteerd waarin veel van de suggesties van de Raad van State zijn verwerkt. De parlementaire besluitvorming kan kortom van start.
Hoewel de wet op het eerste gezicht codificeert waarover internationaal al de nodige consensus bestaat, is de weerstand die sommige ondernemingen er tegen koesteren groot. Een bestuurder kan zomaar in de cel belanden, bijvoorbeeld wanneer een misstand waarvan hij of zij onwetend was alsnog bekend wordt, zo is al gesuggereerd. En niet door de minsten: topman Berdowski van baggerbedrijf Boskalis gebruikte vorige week die drogreden, topvrouw Thijssen van bedrijvenkoepel VNO-NCW eveneens.
De lobby tegen de initiatiefwet wordt kortom mede gevoed met een argument dat al na een eerste oppervlakkige kennisname van de tekst kan worden ontkracht. Dat geeft te denken. Je zou het zelfs verdacht kunnen noemen en je de vraag kunnen stellen of vluchten in zulke retoriek hier betekent dat redelijke tegenargumenten niet voorhanden zijn.
Het is duidelijk dat met de wet vele belangen zijn gemoeid, ook die van het bedrijfsleven. Ook die verdienen bescherming, al was het alleen maar met het oog op de werkgelegenheid. Maar laat de Berdowski’s en de Thijssens van deze wereld de lobby dan wel volgens de spelregels voeren. De vraag hoe ver de zorg- en zorgvuldigheidsplichten van grote ondernemingen dienen te gaan, vergt geen propagandaoorlog, maar een deugdelijk wetgevingsproces.
Hoofdredactie