Kerk & religieSerie onderzoek leespreek

Oudvaders waren „geen vriend” van leesdiensten

Leespreken zijn pas echt in gebruik sinds de negentiende eeuw. Voor de Afscheiding waren predikanten er fel op tegen of schreven ze hun leerredenen alleen uit voor liefhebbers.

10 April 2025 15:02Gewijzigd op 11 April 2025 20:56Leestijd 6 minuten
Op VOC-schepen lazen voorlezers soms preken voor. beeld RD, Daan van Oostenbrugge
Op VOC-schepen lazen voorlezers soms preken voor. beeld RD, Daan van Oostenbrugge

Van voorlezen in de eredienst door iemand anders dan de predikant is voor het eerst sprake in de zestiende eeuw. Op dat moment gaat het alleen om het lezen van een Schriftgedeelte. De provinciale synode te Armentières, een stad in de toenmalige Zuidelijke Nederlanden, besluit in april 1563: „In de samenkomsten van de gelovigen die op zondag geen prediking hebben door middel van een dienaar, zal een ouderling het gebed doen en enkel een lezing van wat de dienaar met de kerkenraad zal adviseren, zonder enige uitlegging of beantwoording van vragen. En indien enigen in dezen overtreden, zal men tegen hen optreden naar de kerkelijke tucht.”

De bevoegdheden van de lezer worden later uitgebreid. De synode van Arnhem oordeelt in 1593 dat het een schoolmeester in vacante kerken is „toegelaten dat hij op zondagen de in het kerkboek opgenomen gebeden, eveneens het Oude en Nieuwe Testament, daarna ook preken van Bullinger aan de gemeente voorleest”.

Op de schepen

De preken van de Zwitserse theoloog Heinrich Bullinger zijn afkomstig uit zijn ”Huysboec”. Daarin staan vijftig preken over de „voorneemste hooftstucken der christelicker religie”. De Nederlandse vertaling verscheen in 1563. Bullinger had zelf overigens aangegeven dat deze preken niet bedoeld waren om woord voor woord aan de gemeente voor te houden, schrijft dr. Bert Koopman in deel IV van de ”Encyclopedie Nadere Reformatie”.

Dr. Bert Koopman. beeld Dirk-Jan Gjeltema

De vergadering van de classis Middelburg besluit in 1603 dat er op de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie lezers aangesteld mogen worden als er geen predikant beschikbaar is. Ook zij gebruiken vooral Bullingers ”Huysboec”. De lezers mogen daarnaast de gebeden „niet selve stellen, maer zullen die lesen uyt den boeck”, waarmee de liturgische formuliergebeden bedoeld worden. Koopman concludeert dat de leesdiensten op zee een uitzondering waren. „Verder lijkt het preeklezen in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw nauwelijks te zijn voorgekomen.”

Het lezen van preken komt in Nederland pas echt op in de negentiende eeuw, zowel in de privésfeer als in de eredienst. „Er zijn allerlei voorbeelden bekend van groepjes mensen die uit ontevredenheid met de prediking in de hervormde kerk thuisbleven en een preek lazen”, zegt historicus dr. John Exalto.

Deze groepjes kregen de naam conventikels, gezelschappen. „In beginsel gaat het hier niet om een eredienst”, zegt Exalto, „al kon die er wel uit voortvloeien”.

Predikantentekort

De Afscheiding in dezelfde tijd zorgt ervoor dat het preeklezen ook in de eredienst een plaats krijgt. Veel afgescheiden kerken zijn namelijk vacant. En dat is nog steeds de oorzaak van preeklezen: gemeenten wenden zich tot de geschriften van de ‘vaderen’ vanwege het predikantentekort, aldus Exalto.

De synode van de afgescheiden Nederduitse Gereformeerde Kerken –de Doleantiekerk uit 1886– besluit in 1887 in Rotterdam dat ieder lid van de kerkenraad en zelfs van de gemeente een preek mag voorlezen, mits diegene zich goed voorbereidt. Het openen van de dienst en de voorbeden moeten wel door een ouderling gedaan worden.

De classes controleerden de preken die gelezen werden

Niet alle preken konden zomaar gelezen worden. De synode van dezelfde Nederduitse Gereformeerde Kerken adviseert in 1888 in Utrecht om classes middels kerkvisitaties raad te laten geven en leespreken te laten controleren. De preken moeten „kerkelijk geapprobeerd” zijn.

Toegift

Ook voordat de leerredes gelezen mogen worden in erediensten, geven sommige predikanten hun preken al uit. Daardoor kunnen gemeenteleden de gesproken woorden nog eens teruglezen. Zo schrijft Abraham Hellenbroek in een voorrede aan de lezers van zijn prekenbundel over het Hooglied (1731) dat hij wenst dat zijn preken mensen „in het heilig eenzaam tot verwakkerde opleiding, tot levendige werkzaamheid, tot hartelijke liefdeontvlamming” zijn.

De uitgeschreven redes werden door de predikant uitgebreid met extra toelichtingen, bijvoorbeeld vanuit de grondtalen. Zo meldt Hellenbroek in dezelfde voorrede dat hij aan de uitgave van zijn preken de Hebreeuwse tekst en de Griekse Septuaginta „hier en daar heeft ingemengd”, als „toegift voor geletterden”.

Andere Nederlandse oudvaders hadden moeite met het uitgeven van hun predicaties. Zo schrijft Franciscus Ridderus in het woord vooraf van zijn ”Den christelijcken feest-dagh” (1680) dat hij „geen vriend” is van gedrukte preken. Die worden namelijk „misbruikt tot stelten voor ezels, waarmee zij ook hoge trappen op weten te klimmen”. Bovendien wordt in het voorwoord van geen enkele prekenbundel uit die tijd aanbevolen om de preken te lezen in de eredienst, schrijft Koopman.

Levende stem

Voetius zegt in 1636 dat preken met een „levende stem” veel krachtiger klinken dan wanneer ze met inkt op papier geschreven zijn. Hij schreef zelf zijn redes wel uit, zodat zijn vorige gemeente ze na kon lezen. Voetius was daarnaast van mening dat het voor predikanten nuttig kan zijn om gedrukte preken van anderen te bestuderen, schrijft Koopman.

Abraham van de Velde schrijft in 1669 dat preeklezen in de eredienst geheel ontraden moet worden. Het zou ertoe leiden dat menselijke boeken gelijkgesteld worden aan goddelijke boeken, waarmee de kerk in rooms-katholiek vaarwater zou komen. Dat bezwaar geldt niet de gewone prediking, want die is door God ingesteld, aldus Van de Velde.

In de Vroege Kerk was er nauwelijks weerstand tegen het gebruiken van andermans preken. Koopman meldt dat Augustinus’ standpunt was dat sommige predikanten beter zijn in het schrijven van preken en anderen in het houden ervan. Het gebruiken van de woorden van iemand anders is geen stelen, want het Woord van God is het eigendom van allen die het gehoorzamen, aldus de kerkvader.

Sommige predikanten lazen volledige hulppreken voor tijdens de dienst

Dat idee keert terug in de middeleeuwen, in de vorm van homilieën, korte hulppreken, die voor het eerst in Engeland gebruikt worden. Deze homilieën waren hulpmiddelen voor predikers bij het maken van de preek. Sommige predikanten lazen deze hulppreken echter volledig voor.

Krukken voor luie predikanten

Tegen deze vorm van leesdiensten, waarbij predikanten de preek van een andere leraar voordroegen, was weerstand. Zo noemt men in Engeland aan het einde van de zestiende eeuw de homilieën „krukken voor luie en ongeleerde predikanten”.

„Lezen is geen preken”, verklaart de Engelse John Cotton in 1614. Hij verwoordt daarmee het standpunt dat meer vroege puriteinen hadden. Zij stelden dat de prediking tot bekering kan leiden, maar het slechts voorlezen van een preek niet. Bij een leesdienst zou de gemeente hongerig blijven. In de Free Church en Free Presbyterian Church in Schotland is het in plaats van preeklezen gebruikelijk dat een ouderling zelf een stichtelijk woord spreekt.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Vond je dit artikel nuttig?

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer