Een gezin waarin één kostwinner 40.000 euro verdient, betaalt komend jaar tot wel 8517 euro meer belasting dan een tweeverdienersgezin waarin diezelfde 40.000 euro gezamenlijk wordt verdiend.
Dat blijkt uit nieuwe berekeningen die hoogleraar algemene staatsleer Jos Teunissen maakte voor het Reformatorisch Dagblad op basis van stukken omtrent de belastingen van volgend jaar die staatssecretaris Wiebes (Financiën) dinsdag naar de Kamer stuurde. Maandag gaat de Tweede Kamer voor het eerst in debat over dit Belastingplan voor 2018, niet met Wiebes maar met diens donderdag beëdigde opvolger: D66’er Snel.
Uit de berekening van Teunissen blijkt dat een tweeverdienersgezin met kinderen, waarin beide partners samen 40.000 euro verdienen (2 keer 20.000), volgend jaar 1.864 euro aan belasting betaalt, terwijl een eenverdienersgezin met een inkomen van 40.000 euro onder de streep 10.381 euro kwijt is: bijna zes keer zoveel. Ook voor alleenstaanden is het verschil in belastingdruk met tweeverdieners enorm. Een alleenstaande zonder kinderen draagt bij een inkomen van 40.000 euro komend jaar 11.136 euro af; tot ruim 9000 euro meer dan een tweeverdienhuishouden met hetzelfde gezinsinkomen.
Het verschil in belastingdruk komt doordat de overheid de inkomens in een gezin niet als één geheel belast, maar op individuele basis. Tweeverdieners profiteren zodoende dubbel van de heffingskortingen (de arbeidskorting en de algemene heffingskorting) die het kabinet Rutte-II de afgelopen jaren niet alleen flink oppompte maar ook sterk inkomensafhankelijk heeft gemaakt.
Eenverdieners zijn daarnaast de dupe van de al in 2009 ingezette afbouw van de overdraagbare algemene heffingskorting voor niet-werkende partners. Verder ontvangen tweeverdieners met kinderen onder de 12 jaar ook de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack). Dit belastingvoordeel, dat oploopt tot bijna 3.000 euro, zorgt er mede voor dat de minstverdienende partner in een tweeverdienersgezin (ongeacht het inkomen van de partner) inmiddels zelfs geen belasting meer betaalt over een inkomen tot ruim 20.000 euro. In antwoord op Kamervragen van de SGP liet Wiebes dinsdag weten dat in maar liefst de helft van de 850.000 tweeverdienersgezinnen die iack ontvangen (een bonus die oploopt tot bijna 3.000 euro) de minstverdienende partner belastingvrij verdient.
Volgens Teunissen leidt de belastingwetgeving ertoe dat gezinnen die vóór belastingheffing nog dezelfde bruto-draagkracht bezaten, ná belasting een totaal verschillend netto-inkomen overhouden, puur vanwege de vraag of het gezinsinkomen door één of door twee partners is verdiend. De hoogleraar, die in afwachting is van uitspraak door de hoge raad over een rechtszaak die hij voert tegen de staat op dit punt, stelt dat het belastingstelsel zo het mensenrecht schendt om zelf in vrijheid te kunnen bepalen hoe je je leven inricht en in gezinsverband de taken verdeelt. „Zichzelf liberaal noemende partijen die dit beleid steunen zijn natuurlijk nepliberalen. Echte liberalen zouden ervoor zorgen dat vrijheid ook erkend wordt in wetgeving.”
Hoewel de kloof in de belastingdruk tussen eenverdieners en tweeverdieners met hetzelfde gezinsinkomen nog immer groot is, neemt in 2018 voor het eerst sinds jaren het verschil niet tóe maar licht af. Dat komt vooral doordat tweeverdieners in het rekenvoorbeeld minder profiteren door de indexatie die de overheid in het stelsel doorvoert vanwege de gestegen lonen en prijzen.
Dat de kloof in 2018 iets krimpt (van een factor 5,9 naar 5,6), zegt Teunissen dan ook weinig. „Het wordt nu even niet nóg erger, maar het principiële punt wordt nog altijd niet aangepakt. Ook niet door het nieuwe kabinet. Het blijft mesjogge dat mensen het normaal zijn gaan vinden dat ze betaald werk doen en daarvoor, alsof we in dienst zijn van de staat, een vergoeding krijgen van de overheid. Terwijl de overheid inkomen naar draagkracht behoort te belasten. In 2005 heeft de voltallige Kamer plechtig verklaard dat het gezinsinkomen die draagkracht bepaalt. Het is stuitend dat in de belastingwetgeving hierbij niet wordt aangehaakt.”
De afgelopen jaren is door verschillende instanties gewezen op de steeds beroerdere positie van kostwinners. Zo sprak de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) van „een kwetsbare groep” en betitelde het Nibud modale kostwinners als „een risicogroep” die „geld tekortkomt” en het in sommige gevallen zelfs slechter heeft dan gezinnen in de bijstand.