Hij was jarenlang verslaafd aan drank en drugs. Zwierf als dakloze over straat of zat achter de tralies vanwege inbraken en overvallen. Meer dan eens lag hij op het randje van de dood. De afgelopen anderhalf jaar klom Ramon Ramdas uit een diep dal omhoog. Na een intensief begeleidingstraject bij Stichting Ontmoeting zoekt hij nu langzamerhand een weg in de maatschappij.
Armoede
Ramon groeit als oudste zoon op in een Hindoestaans gezin met zes jongens en vijf meisjes in het Nickeriedistrict in Suriname. Zijn vader is landbouwer en werkt bij tijden ook in de visserij. De leefomstandigheden zijn moeilijk. „We hadden het soms arm. Er waren ook perioden dat we thuis geen water hadden. Kilometers verderop moesten we dat dan uit een sloot halen.”
Op het Surinaamse platteland heerst een sterke groepscultuur. „Ik werd opgevoed door de hele straat. Als ik een slecht rapport had of ondeugend was, kreeg ik slaag. Praten konden de mensen niet. Toch ben ik in Suriname altijd gelukkig geweest. Ik heb er veel gelachen, was er altijd bezig familie te helpen. Een neef die ingenieur was nam me af en toe mee in een bootje. Hij leerde me hoe je een lamp repareert. Dat vond ik leuk. Ik dacht er wel eens aan automonteur te worden, maar duidelijke toekomstplannen had ik niet.”
In 1975 besluit vader Ramdas naar Nederland te gaan om een nieuw bestaan op te bouwen. „Hij vertrok samen met mijn oudste zus. De rest van het gezin zou later volgen. Als dertienjarige was ik de grote man thuis, die geld moest verdienen. Ik deed het vuilste werk. Mijn inkomen gaf ik aan mijn moeder, een klein beetje maakte ik zelf op: frisdrank, een sigaretje, een boterham met pindakaas. Ik ging met grote jongens uit en kwam op plaatsen waar ze me bier te drinken gaven.”
Een jaar nadat vader naar Nederland is vertrokken, reist de rest van het gezin hem achterna. Met tegenzin laat de veertienjarige Ramon zijn vaderland achter zich. „We zaten een poosje in een opvanghuis voor Surinamers in Friesland, voordat we met het hele gezin naar Zeeland gingen. Mijn vader had daar werk gevonden in een houtzagerij. Omdat ik in Suriname de lagere school niet had afgemaakt en Nederlands een beetje moeilijk vond, kwam ik in klas zes terecht.”
Moeder Ramdas voelt zich in Zeeland niet op haar plek. „Het gebouw waar we woonden was op de plaats van een vroegere begraafplaats gebouwd. Volgens mijn moeder zaten er geesten in huis.” Het gezin verlaat de regio en komt na een aantal omzwervingen uiteindelijk in het Zuid-Hollandse Rijnsaterwoude terecht.
Club 7
Ramon doorloopt de lts. „In de vierde klas ging het een beetje mis. Ik ging met vrienden uit in Noordwijk, Club 7. Onder het dansen pakte een van de jongens een potje uit zijn zak en nam daar een lik uit. Toen we buiten kwamen, was hij helemaal wild. Het spuug zat op zijn gezicht. Door hem ben ik softdrugs gaan gebruiken. We gingen naar coffeeshops, rookten een blowtje. Ik liet me daarin meenemen. Uiteindelijk gebruikte ik heroïne. Het werd steeds erger.”
Intussen werkt Ramon als poetser bij een garagebedrijf in Gouda. Door zijn verslavingsprobleem meldt hij zich regelmatig ziek. Na een paar jaar raakt hij zijn baan kwijt. Zijn ouders beseffen niet wat er met hun zoon aan de hand is. „Twee jaar lang heb ik mijn verslaving behoorlijk kunnen camoufleren. Daarvoor moest ik veel liegen en bedriegen. Mijn ouders hadden dat niet door. Ik was hun oudste zoon, ze vertrouwden mij.”
Toch komen de problemen uiteindelijk aan het licht. In een gesprek met een oom geeft Ramon toe dat hij drugs gebruikt. In 1982 gaat hij naar een afkickkliniek. In een poging verdere problemen te voorkomen besluit de familie bovendien dat Ramon het beste kan trouwen. „Ze dachten dat het dan beter met me zou gaan. Er werd een vrouw voor me uitgezocht. Na één ontmoeting ben ik met haar getrouwd.”
Het jonge echtpaar woont enige tijd bij Ramons ouders, waarna ze een woning in Alphen aan den Rijn betrekken. „Na een jaar werd ik echt verliefd op mijn vrouw. Maar ik bleef verslaafd en ging zelfs steeds meer gebruiken: heroïne, cocaïne, drank. Het ging helemaal verkeerd. Om aan geld te komen, moest ik inbreken. Daardoor belandde ik in de gevangenis. Terwijl ik gevangenzat, werd in 1985 ons zoontje geboren. Ik mocht even naar het ziekenhuis om hem te zien.”
In de loop der jaren zit Ramon meer dan eens voor korte of langere tijd achter de tralies. Moeiteloos somt hij de plaatsen op. „Ik heb onder meer in Den Haag, Maastricht, Veenhuizen, Sittard en Rotterdam gezeten. De eerste keer dacht ik: Waarom ben ik hier niet eerder beland? In de gevangenis had ik structuur, ik kreeg er eten, kon studeren. En intussen kon ik gewoon mijn hasjiesj roken, soms legaal, soms illegaal. Maar er waren ook dagen dat ik huilde omdat ik mijn vrijheid miste.”
Als Ramon na een periode van detentie op vrije voeten komt, neemt hij voor zijn vrouw een bos bloemen en een cd mee. „Toen ik thuiskwam, bleek dat mijn vrouw, die me elke week in de gevangenis had opgezocht, inmiddels een ander huis had. Ze was met ons zoontje weggegaan. In 1988 zijn we officieel gescheiden.” Hij hapert even. „Die scheiding heb ik nooit kunnen verwerken. Dat is een van de moeilijkste momenten uit mijn leven geweest, evenals het overlijden van mijn vader.”
Koffie en soep
Na zijn echtscheiding belandt de nog steeds verslaafde Ramon op straat, waar hij zijn dagen hosselend doorbrengt. ’s Nachts verblijft hij soms in de daklozenopvang in Leiden. Andere keren sluipt hij tuinhuisjes binnen om te kunnen slapen. Op een zondag komt hij met twee maatjes in de Bethlehemskerk in Leiden terecht, waar een gemeente samenkomt die is aangesloten bij de Johan Maasbach Wereld Zending. „De winkels waren dicht en we zochten een warme plek. Met z’n drieën gingen we rustig achter in de kerk zitten. Na afloop van de dienst hebben we met voorganger De Bruijn gepraat. We kregen koffie en soep.”
Het gastvrije onthaal brengt Ramon ertoe later opnieuw naar de kerk te gaan. „De mensen waren aardig. Ik kreeg meer contacten. Wat er in de kerk gebeurde vormde een groot contrast met wat ik op straat meemaakte. Dat raakte me. Ik dacht: Dit is mijn stekkie. Voortaan ging ik elke zondag naar de kerk. De Heer ging een rol in mijn leven spelen. Langzaam maar zeker ging het beter met me.”
Na het overlijden van zijn vader in 2001 neemt Ramon zich voor met zijn verslaving te breken. „Ik was het he-le-maal zat en heb mijn familie om hulp gevraagd. Mijn moeder heeft me in een kamer opgesloten. Af en toe zette ze water en soep om de hoek. Alsof ik een hond was. Zo kon ik geen drugs gebruiken. Na een maand voelde ik aan mijn kuiten dat ik sterker begon te worden. Ik stopte met de drugs, maar stapte weer over op drank.”
Om aan geld te komen, gaat hij nog regelmatig op inbrekerspad. „Ik ging vaak naar boerderijen, omdat ik wist dat de achterdeur meestal niet op slot was.” Mede door het contact met een boerin bij wie hij ooit als inbreker in huis kwam (zie kader) gaat hij inzien wat hij anderen met zijn inbraken heeft aangedaan. „Ik voelde me schuldig. In de kerk hoorde ik dat ik rechtvaardig moet leven. Dat is moeilijk, ontzettend moeilijk. Maar als je met de Heer in aanraking komt, verandert er iets in je leven.” Met een aantal slachtoffers zoekt hij contact om te vertellen dat hij verkeerd bezig is geweest. „Een eigenaar van een benzinepomp die ik had overvallen wilde mij eerst niet spreken. Via de reclassering mocht ik hem na een jaar toch ontmoeten. Ik heb hem mijn verhaal verteld en hij heeft mijn excuses geaccepteerd.”
Aflopende zaak
Ondanks diverse pogingen om van zijn verslaving af te komen, lukt het Ramon niet de drank te laten staan. De alcohol tast zijn lichaam zodanig aan dat hij twee keer in het ziekenhuis belandt en op het randje van de dood ligt. „Op een gegeven moment lag ik in coma. Na vier weken zei de dokter tegen mijn moeder: Het is een aflopende zaak. Maar zij vroeg hem mij nog niet op te geven. In die tijd hebben dominees voor mij gebeden, terwijl mijn familie er hindoepriesters bij haalde.” Na bijna vijf weken in coma te hebben gelegen, slaat Ramon zijn ogen op. „Aan mijn bed zaten mijn moeder en ds. De Bruijn en zijn vrouw.”
Ondanks deze ingrijpende ervaring en het dringende advies van artsen kan Ramon nog steeds geen afscheid nemen van de drank. Een medewerker van het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs (CAD) verwijst hem naar Stichting Ontmoeting. Eerst verblijft hij tien dagen in een kliniek in Zoetermeer om zijn lichaam te laten ontgiften. „In december 2006 ben ik in Epe gekomen. Ik stond er niet 100 procent achter, maar ik deed het voor mijn familie. En ik dacht: Baat het niet, het schaadt ook niet.”
Twee keer moet hij het programma in het woon-werkcentrum van Ontmoeting afbreken omdat er toch weer drank in het spel is geweest. Maar uiteindelijk maakt Ramon een traject van zeventien maanden af. „Het was niet makkelijk. De mensen die hier werken hebben mijn slechte kanten gezien. Het was voor mij belangrijk dat ik altijd op hen kon terugvallen. Ik kreeg structuur, heb werkervaring opgedaan, mijn schulden van 3500 euro grotendeels afgelost.”
De liefde die hij van de medewerkers van Ontmoeting krijgt, ontroert hem. „Ik ervoer hier zo veel liefde en warmte dat ik die het liefst in de zakken van mijn jas en mijn broek wilde stoppen om ze vast te houden. Maar mijn zakken waren niet groot genoeg.”
Glazen karaf
In zijn kamer op de zorgboerderij in het Overijsselse Marle staat een glazen karaf, gekregen bij zijn vertrek uit Epe. Die bepaalt hem dagelijks bij de Bijbeltekst uit Johannes 7 die hij van Ontmoeting meekreeg: „Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.” Op zondag bezoekt Ramon verscheidene gemeenten in de omgeving. Als hij straks eigen huisvesting heeft wil hij zich bij een evangelische gemeente aansluiten.
Zijn werk op de zorgboerderij vult nu voor een groot deel zijn dagen. Hij geniet van de werkzaamheden en het contact met het boerenechtpaar en hun vier kinderen. Ook volgt hij een traject bij de Anonieme Alcoholisten. Na de zomer hoopt Ramon een mbo-opleiding voor hulpverlener te gaan volgen. Hoopvol, maar ook realistisch ziet hij de toekomst tegemoet. „Ik moet de lat niet te hoog leggen, maar ga rustig aan beginnen.”
„Ramon heeft mijn blik verruimd”
Meer dan tien jaar geleden stond hij ineens bij haar in de woonkamer. Cootje van Zwieten schrok, want de donkergetinte man stond in de buurt bekend als dief. Nu heeft de boerin uit Koudekerke een bijzondere band met Ramon Ramdas. „Hij is van een vijand een vriend geworden.”
„Ramon is een goede insluiper, want ik had hem niet gehoord”, zegt Van Zwieten. „Toen ik hem vroeg wat hij kwam doen, zei hij dat hij biest wilde kopen. Op mijn vraag waarom hij niet had aangebeld, reageerde hij dat de bel kapot was. Dat klopte niet. Het was duidelijk dat hij verkeerde bedoelingen had.”
De politie schakelde ze niet in. „Ik dacht natuurlijk niet: Wat gezellig dat er ineens iemand in de kamer staat. Maar hij was geen inbreker, want hij was naar binnen gekomen door de achterdeur die niet op slot zat. Hij had ook niets gestolen en hij was niet gevaarlijk, had geen wapen bij zich.”
Jaren later kwam Van Zwieten als medewerkster van de thuiszorg onverwacht bij Ramons moeder te werken. „Zij hield haar zoon bewust bij mij uit de buurt, omdat hij een slechte reputatie had. Maar na een halfjaar kwam hij toch tevoorschijn. Hij vertelde dat hij in de gevangenis Jezus had ontmoet. Ik kreeg een heel gesprek met hem en we hebben samen gebeden.”
Vanaf dat moment bouwde Van Zwieten een band met de verslaafde Ramon op. „In de tijd dat hij bij Ontmoeting in Epe zat heb ik hem een paar keer opgezocht. Ik heb genoten van zijn gastvrijheid, die hoort bij de Surinaamse cultuur. Je bent er nooit te veel. Hij is een goede vriend van ons gezin geworden. Ik houd echt van hem en vind het mooi te zien dat hij nu op de goede weg is, al gaat het met vallen en opstaan.”
Door de ontmoetingen met Ramon raakte Van Zwieten nadrukkelijker betrokken bij mensen die in hun leven zijn vastgelopen. „Dat heeft ertoe geleid dat ik nu vrijwilligerswerk doe in de gevangenis in Alphen aan den Rijn. Vroeger dacht ik: Die mensen zitten daar door eigen schuld. Nu kijk ik heel anders naar hen. De Heere Jezus zag juist ook naar zulke mensen om. Door de ontmoeting met Ramon heb ik daar meer zicht op gekregen. Hij heeft mijn blik verruimd.”