Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Verzoening”.
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Krom en recht”.
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Hout”.
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Aannemen”.
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Tong”.
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Openbaren”.
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema “Vrucht dragen”.
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Wedergeboorte”.
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Profeet”.
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Vriend”.
Zondag 8 januari: Exodus 33:1-11
Exodus 33:11: ”En de HEERE sprak tot Mozes aangezicht aan aangezicht, gelijk een man met zijn vriend spreekt.”
Wat een ravage! Bulderend raasden de golven door de Rode Zee. Niet één soldaat of ruiter van de Egyptische Farao bleef leven. Zijn strijdwagens lagen onder water in brokken op de bodem. Israël zag het. Maar ondanks Gods goede zorg verliet en verloochende dat volk telkens z’n Verlosser en Redder (Exodus 32:1). Aäron moest ”goden maken”. Hij goot een gouden kalf (Exodus 32:4). De priester begon met zijn zus Mirjam bovendien lelijk te doen tegen broer Mozes. Dan staat er iets ontzaglijks: ”De HEERE hoorde het!” (Numeri 12:2).
Zulke woorden –de Verbondsgod hoorde het!– maken geen indruk op iemand die God niet kent. Als je er echter maar iets weet van hebt wie God is, leg je je hand op je mond en zeg je verbijsterd: ”Oh! Wat zal er nu gebeuren?” Want de Heere zwijgt niet ”als de goddeloze hem verslindt, die rechtvaardiger is dan hij” (Habakuk 1:13). Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen. Wie Zijn volk aanraakt, ”raakt Zijn oogappel aan” (Zacharia 2:8). Hij nam het op voor Mozes (Exodus 33:11).
God sprak immers met Mozes, zoals een man met zijn vriend spreekt. Dat duidt op gemeenzame, vertrouwelijke omgang met elkaar. Aan een vriend vertel je hartsgeheimen. Mozes hoorde heilgeheimen. Wat een wonder! Want ook Mozes had zonden en gebreken. ”De HEERE sprak tot Mozes aangezicht aan aangezicht.” Dat betekent niet dat Mozes concreet de heilige God zag (Johannes 1:18). Wie dat ervaart is de dood nabij (Genesis 32:30). Het aangezicht duidt niet op een zichtbaar hoofd, maar op innig contact. Dat is om jaloers op te worden.
God nam het op voor Mozes. Wat een wonder: toen toonde Mozes tevens dat hij God en zijn tegensprekers liefhad. Hij zette als bemiddelaar de tabernakel overeind. Zo kon het schuldige volk de HEERE vergeving vragen voor zijn opstandig gedrag. Ook dat hoorde God!
Heb jij zo’n plaats nodig? Een plek om je knieën te buigen? Buiten het leger? (Exodus 33:11). Herken je iets van die opstandigheid van Israël in je eigen leven? Zag of hoorde je ooit ook wel eens iets van Gods heilgeheimen? Dan ga je proberen je rebellie en je gouden kalveren klein te krijgen. Zag je Zijn aangezicht, in gunst tot jou gewend? Dat schenkt in het kort verzadiging van vreugde en vrede.
----
Maandag 9 januari: Lukas 15:1-7
Lukas 7:34: ”Een Vriend van tollenaren en zondaren.”
”Hij laat zich in met het uitvaagsel van de maatschappij”, zeiden de nette, godsdienstige mensen. ”Jezus? Die man die deugt niet.” Want de tollenaars kwamen naar Jezus toe, belastingambtenaren die doorgaans heulden met de volksvijanden, de Romeinen. En mensen die in openbare, grove zonden leefden –echtbrekers, dieven– zochten ook al naar die Man uit Nazareth. ”Nee”, zeiden de nette Farizeeën en Schriftgeleerden: ”Die Jezus houdt zich op met het uitschot van de samenleving. Dat kan nooit wat wezen!” (Lukas 15:1).
De Zaligmaker kende die gemene roddel. Hij wist dat ze al veel eerder van Hem zeiden: ”Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van tollenaren en zondaren” (Lukas 7:34).
De Heere Jezus pakte die beschimping positief op. Hij bevestigde de eigenlijk gemene beschuldiging dat Hij dat uitvaagsel, het uitschot, het verlorene zoekt. Uit liefde. Direct na de concrete aanklacht van de Farizeeën en Schriftgeleerden vertelde Hij de gelijkenissen van het verloren schaap, de verloren penning en de verloren zoon (Lukas 15). Dat doet zulke mensen zingen: ”Welk een vriend is onze Jezus, Die in onze plaats wil staan!”
Mooie gezangen! Maar de Farizeeën en de Schriftgeleerden waren er te goed voor. En Nicodemus? Die man hield trouw vast aan alle religieuze tradities. Maar hij had nog nooit van wedergeboorte gehoord (Johannes 3:3,4). Alleen als jij, ik en Nicodemus als doodschuldige zondaren geestelijk failliet gaan, komt er plaats voor Jezus (Romeinen 5:8). Zo behaagde het God Zijn Zoon te openbaren in het leven van Paulus (Galaten 1:15,16). Heb jij daar weet van? Weegt het zwaar in jouw leven?
Mooie gezangen! Maar dan mag de vriendschap niet van één kant komen. Heel wat mensen zeggen dat ze God liefhebben, dat Jezus hun Vriend is. Of ze zeggen dat God hen liefheeft. Terwijl ze ondertussen hun eigen wereldse of godsdienstige gang gaan. Dat deugt helemaal niet. Want als God liefde uitstort in je hart, probeer je je –met veel vallen en opstaan– te houden aan Zijn liefdegeboden (1 Johannes 4:19).
Werd je ooit zo slecht als die zondares, die Jezus’ voeten met haar tranen natmaakte (Lukas 7:36-38)? Zag je ooit wat er allemaal voor vuiligheid in je hart leeft? Zondige wereldse, of godsdienstige begeerten? Jezus, ”een Vriend van tollenaren en zondaren”, vormde de laatste toevlucht voor die vrouw.
----
Dinsdag 10 januari: Johannes 15:1-14
Johannes 15:14: ”Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebiede.”
In het Oude Testament is de wijnstok een beeld van Israëls verhouding tot God. Maar Jezus is de ware wijnstok (Johannes 15:1). De Bijbel typeert ware en schijngelovigen –zowel uit Israël, als uit de nieuwtestamentische kerk (Romeinen 11:17)– als ranken van die wijnstok. Mensen die alleen de naam christen dragen, maar wie het aan geloof ontbreekt, zijn vruchteloze, waardeloze ranken. Die snijdt God weg. Die zijn goed voor het vuur (Johannes 15:6).
Ware gelovigen zijn één zijn met Christus door wedergeboorte en bekering, door echt geloof. Zij begeren te doen wat God vraagt.
Dus de relatie tussen Jezus en Zijn gelovigen blijft niet vruchteloos of ‘leeg’. ”Jullie hebben”, zei Petrus op de pinksterdag tegen de Joden, de Heere ”door de handen van de onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood” (Handelingen 2:22). De luisteraars hadden zich voorheen ontpopt als vijanden van Jezus. Maar de Heilige Geest maakte hun leven nieuw. Toen werden zij van vijanden vrienden. Ze kregen berouw, ze werden verslagen in het hart, en ze vroegen aan Petrus en de andere apostelen: ”Wat zullen wij doen mannen broeders?” (Handelingen 2:37).
’t Kan niet anders. ”Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren” (Johannes 14:23).
Als je levenskracht uit Christus ontvangt –zoals de rank uit de wijnstok– ga je vragen naar Gods wil. Wat zong David? ”Ik heb vermaak in Gods wet” (Psalm 119:70). Wat zei Paulus? ”Ik heb een vermaak in de wet van God” (Romeinen 7:22). Zacheüs stond bekend als een zondig man. Toen Jezus de regie van zijn leven overnam, zei hij tegen Hem: ”De helft van mijn goederen, Heere, geef ik de armen” (Lukas 19:8). Wie zegt dat hij Jezus’ vriend is, maar ondertussen met plezier volhardt in z’n eigen werelds genot, deugt niet. Want Jezus zei: ”Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebiede” (Johannes 15:14).
Daar staat wel een prijs op. Niet alleen de wereld zal je haten. Ook de godsdienst, keurig, netjes, traditioneel, maar ondertussen breed gebruik makend van de ‘ellebogen’. Maar de Heere Jezus beloofde: ”Mijn vrienden: Vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden, en daarna niet meer kunnen doen (Lukas 12:4). Zou jij, als het zover kwam, Paulus mogen nazeggen: ”Hetzij dat ik leef, hetzij dat ik sterf, ik ben des Heeren”? (Romeinen 14:8).
----
Woensdag 11 januari: 3 Johannes:15
3 Johannes:15 ”De vrienden groeten u. Groet de vrienden met name.”
Jezus had Martha, Maria en Lazarus lief (Johannes 11:5), zat bij hen aan tafel en at met hen (Johannes 12:2). Lazarus was Zijn vriend (Johannes 11:11). Hij wekte hem op uit de dood (Johannes 11:43). De apostel Johannes vertelde dat Johannes de Doper zichzelf de vriend van de Bruidegom noemde (Johannes 3:29). Zo’n bruidswerver toonde zich –vol vreugde en met zelfverloochening– actief voor de ander. De boeteprediker moest deze vriendschap met de dood bekopen (Matthéüs 14:10). Dus echte vrienden hebben iets voor elkaar over.
Echte vriendschap is bij de apostel Johannes meer dan zomaar een oppervlakkige relatie. Vanaf de dag dat Jezus zijn discipelen riep, waren ze Zijn vrienden (Johannes 15:15). Ze waren niet de gelijke van de Zaligmaker. Hij bleef hun meerdere, de Heere. Zij werden Zijn dienstknechten (Johannes 13:16). Hij had gezegd: ”Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebiede” (Johannes 15:14). Maar ze leerden ook dat Hij Zijn leven voor hen gaf. Zijn lijden, sterven, opstanding en hemelvaart kwam hen voor eeuwig ten goede (Romeinen 5:8-10).
Zulke vrienden laten elkaar niet in de steek bij tegenslag. Zij hebben gemeenschappelijk dat God Zijn liefde uitstortte in hun hart. Maar dat ze juist daardoor tegelijk ook amen leren zeggen op het vonnis: ”dood door de misdaden en de zonden” (Eféze 2:4). Van hen geldt dat de zonde hen de dood is geworden (Romeinen 7:13). En dat ze vrede vinden (Eféze 2:14). Zo zijn zij geloofsgenoten. In de volle zin van het woord. Zij verwachten ook samen, naar Gods belofte, de opstanding der doden, nieuwe hemelen, een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont (2 Petrus 3:13).
Herken je het karakter van die vriendschap? Of is dat je totaal vreemd? Dat zou erg jammer zijn. Want alleen wie –net als Lazarus– mag weten dat de Heere Jezus Zijn Vriend en Zaligmaker is, heeft echt toekomst. De wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid. Alleen wie de wil van God doet, blijft in der eeuwigheid (1 Johannes 2:17). Maar als je dán ook hoort: ”De vrienden groeten u. Groet de vrienden met name” (3 Johannes:15), dan is dat meer dan een oppervlakkig handje schudden. De rijkdom van Gods opzoekende zondaarsliefde gaat open. Je zegt: ”Een goede tijding uit een ver land is als koud water op een vermoeide ziel” (Spreuken 25:25).
----
Donderdag 12 januari: Job 2
Job 2:11: ”Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was… kwamen zij om hem te beklagen, en om hem te vertroosten.”
Elifaz, Bildad en Zofar schrokken. Was dát Job? Helemaal onder de ontstekingen en ettergezwellen? Net als de koning van Ninevé zat hij ”in het midden van de as” (Jona 3:6). Neerzitten in de as, of het stof, duidt op een situatie van rouw. Die drie bezoekers van Job zagen dat het verdriet heel groot was (Job 2:13). Misschien verkeer je ook wel eens in zo’n situatie. Een vriend of kennis zit psychisch onvoorstelbaar diep in de put. Dan heb je geen woorden. Er zijn mensen die dan zeggen: ”Je moet dit of dat geloven. En het komt allemaal wel goed.” Maar dat werkt bij zulke mensen averechts. Vaak kun je beter zwijgen.
Job was ziek van ellende. Maar toen die drie mannen dan toch aan het woord kwamen, vertelden zij ook nog eens dat hij een goddeloze huichelaar was (Job 20:5). ”Job, je hebt de armen van hun kleding beroofd, de hongerigen geen eten gegeven, de weduwen slecht behandeld.” Enzovoorts (Job 22). Hun beschuldigingen raakten kant noch wal. Ze troostten Job niet. Nee: ze maakten zijn verdriet nog zwaarder.
Die drie mannen hanteerden dezelfde manier van redeneren als Jezus’ discipelen. Zij zagen iemand die vanaf z’n geboorte blind was. Daar moest wel een zware zonde achter zitten. ”Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze, of zijn ouders, dat hij blind zou geboren worden?” (Johannes 9:2). Zo raakten ook Jobs ‘vrienden’ aan het ruzie maken. Job ontdekte dat z’n vrienden hem in de steek lieten. ”Mijn liefhebbers en vrienden staan van tegenover mijn plage, mijn nabestaanden staan van verre” (Psalm 38:12).
Zolang je iets te bieden hebt, zijn tal van mensen bereid met je aan te pappen. Dan zwermen er tal van ‘vrienden’ om je heen. Maar velen houden het voor gezien, als tegenslag je overvalt.
Wat is het trouwens ook een bitter verdriet, als de baas, die je vroeger respecteerde en veel van je verwachtte, je als een baksteen laat vallen. Wat is het pijnlijk, als de predikant met wie je vroeger in het ambt min of meer vertrouwelijk omging, je niet meer wil kennen. Zelfs oude Griekse schrijvers wisten al: ”In de nood leert men zijn vrienden kennen.”
David mocht zijn nood bij de HEERE neerleggen (1 Samuël 24:15). Zo leerde ook Job: ”Ik weet: mijn Verlosser leeft” (Job 19:25).
----
Vrijdag 13 januari: Jakobus 4:1-10
Jakobus 4:4: ”Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld.”
Jouw niet christelijk onderwijsinstituut organiseert een fuif. Je vader raadt je af er heen te gaan. Misschien denk je dan, net als ik vroeger: ”Bah, altijd dat gezeur over die slechte, zondige wereld. Dat valt best mee!” Inderdaad. God schiep de wereld goed (Genesis 1:31).
Maar wat maakten mensen, jij en ik van die wereld? Adam zondigde tegen God. Toen raakte ”het ganse schepsel” –dus dat betreft de hele schepping– aan de ijdelheid onderworpen. IJdelheid is leegte zonder God. Een leegte die tegelijk vol is van het kwaad van de zonde (Romeinen 8:20-22). Tussen haakjes: Denk jij dat je zoveel beter had gedaan dan Adam?
De apostel gebruikte voor het woord wereld het begrip kosmos. Dat duidt op al het geschapene. Soms, niet altijd, staat dat woord in de Bijbel voor de van God vervreemde wereld. Onze wereld is vol van zondige leegte. En wij, Adams nageslacht, vullen die inhoudloosheid zonder God met kwaad.
Dat gebeurt zelfs binnen de kerk! Nota bene! Jakobus constateerde ”krijgen en vechterijen” tussen christenen. Geen gewapende oorlog, maar hevige ruzie. Dat kwam voort uit ”kwade en vleselijke begeerlijkheden”. Dat woord vleselijk duidt niet op seks, maar op het zondig karakter van een mens.”Ik ben vleselijk”, schreef Paulus, ”verkocht onder de zonde” (Romeinen 7:14). Hoogmoed. Eerzucht. Carrièredrang. Hebzucht. Egoïsme.
Jakobus karakteriseert dat allemaal als overspel. Niet als letterlijk, maar als geestelijk overspel. Christenen die zulke zonden doen, verbreken hun relatie met Christus. Dat geestelijk overspel, het overtreden van Gods heilzame geboden, typeert Jakobus als ”vriendschap van de wereld” (Jakobus 4:4).
Misschien zeg je: ”Nou, ze maakten niet alleen ruzie in de tijd van Jakobus. Het ziet er in de kerk anno 2012 niet beter uit.” Je hebt helemaal gelijk. Maar wijst je vinger dan alleen naar andere mensen? Of heb je ooit in de gaten gekregen dat je zelf –net als ik– zoals we geboren zijn, ook vriend zijn van de wereld? Heb je dat nog nooit ontdekt? Leerde je nooit kritisch naar jezelf te kijken?
Of ben je nog ”een vriend van de wereld”. Dat woord vriend doelt op vertrouwelijke omgang met elkaar. Aan een vriend vertel je hartsgeheimen. Weet dan, dat een vriend van de wereld een vijand van God is (Jakobus 4:4). Wat zei Jozua? Kies heden, wie je dienen zult (Jozua 24:15).
----
Zaterdag 14 januari: Mattheüs 26:47-56
Matthéüs 26:50: ”Maar Jezus zei tot hem: Vriend, waartoe zijt gij hier?”
Een zoen is soms teken van liefde. Dan kussen twee mensen elkaar op de lippen. Maar zoenen vormt niet altijd een uitdrukking van liefde of hartstocht. Een kus heeft tegenwoordig vaak slechts iets symbolisch. Een zoen op de wang kan een groet zijn tussen twee personen die elkaar goed kennen. Soms drukt een kus onderdanigheid uit. Of eerbied.
Bij een ontmoeting in verre landen kan spoedig sprake kan zijn van een omhelzing. Of van het uitwisselen van kussen. Niet uit liefde. Maar als symbool van vriendschap. In de tijd van de Heere Jezus was het gewoonte dat een leerling zijn leermeester, zijn rabbi, begroette met een kus. Zo gaf Judas, vergezeld van de door het Sanhedrin gestuurde politiemacht, Jezus een kus (Matthéüs 26:49). Hij misbruikte de bestaande relatie met rabbi Jezus –hij was immers één van de twaalf leerlingen– om Hem te verraden.
De Zaligmaker vroeg: ”Vriend, waartoe zijt gij hier?” (Matthéüs 26:50). Jezus wist het: ”De Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren” (Matthéüs 26:42,45). Jezus noemde Judas vriend. De evangelist gebruikte hier echter niet het woord dat duidt op het innig met elkaar delen van hartsgeheimen. Het Griekse woord vriend betekent hier zoveel als: gezel, volgeling, makker. De Zaligmaker herinnerde Judas er aan dat hij met Hem gedurende de achterliggende drie jaar lief en leed had gedeeld.
Dat is niet minder indrukwekkend. De Heere Jezus bood Judas, die zich nu ontpopte als zijn vijand, een laatste mogelijkheid om tot bezinning te komen. Zou die liefde Juda’s hart nog breken? Helaas, nee! En daarmee velde de verraderlijke discipel zijn eigen vonnis.
Misschien heb je zo ook wel eens oog in oog gestaan met je vader of moeder. Als die niets meer wist te zeggen om je te weerhouden van de zonde. ”Och, lieve jongen…”. Meer niet. Met tranen in de ogen. Ging je door de knieën? Of zette je je schuldig voornemen door?
Er zijn mensen die bang zijn ooit net als Judas als verrader openbaar te komen. Zij zijn zo bang voor hun boze hart. Ze vrezen nog een keer als overspeler (Jakobus 4:4) de Zaligmaker te zullen verloochenen. Is het dan geen wonder dat Jezus zelfs Judas nog aansprak als vriend. En bid dan maar: Heere, trek mij, ik zal U nalopen (Hooglied 2:4)
Subthema 'Interessant : Bijbellezen'