-

Maandag 12 maart: Exodus 15:22-27 Doet hout wonderen?

Exodus 15:25: „De HEERE wees hem een hout, dat wierp hij in dat water; toen werd het water zoet.”

Doe het maar niet na! Ooit gooide een knaap van ’n jaar of veertien het strijkijzer van moeder in de sloot. Daarna pakte hij een stuk hout uit de schuur van z’n vader. Hij probeerde dat ongeveer op dezelfde plek in het water te gooien als het ijzer. Afwachtend stond hij te kijken. De strijkbout kwam niet boven water. „Zie je wel”, zei hij: „IJzer kan niet drijven.” Zo verzette hij zich tegen het bijbelverhaal waarin Elisa een bijl boven water kreeg (2 Koningen 6:6). Als iemand vanuit een waar geloof op God tot een berg zegt: Word opgeheven en in de zee geworpen, kan dat gebeuren (Markus 11:23). Maar hout als zodanig doet geen wonderen.

Mozes gooide ooit ook een stuk hout in het water. Hij had als een ware generaal Israël uit Egypte geleid. Maar al heel snel toonde dat volk zich ontevreden. De mensen hadden dorst. Ze wilden drinken. Toen kwamen ze op een plek waar het water hen vriendelijk scheen toe te lachen. Maar het deugde niet. Het bleek bitter. Mara! Toen begon Israël tegen Mozes te murmureren. Het begon lelijk te doen over God en Zijn Woord en Zijn werken (Exodus 15:24). De HEERE, de God van het verbond strafte hen niet. Wat een wonder eigenlijk. Hij wees Mozes een stuk hout aan. „Gooi dat maar in het water.” Toen werd het water zoet.

Bezat dat stuk hout van Mozes de eigenschap bitter water te zuiveren en zoet te maken? Dat zou kunnen. Maar het is niet waarschijnlijk. Want het ging niet over een enkel emmertje, of een flink teil. Duizenden mensen toonden zich dorstig. Wat begin je dan met één stukje hout? God motiveerde dit wonder op een andere manier. „Je moet niet meer mopperen”, zei Hij. Als je met ernst naar Mijn stem luistert, en doet, wat recht is in Mijn ogen, zal Ik je niet kwellen met de ziekten waaronder de Egyptenaren moesten lijden. En dan komt het: ”Want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester!” (Exodus 15:26). Niet het hout deed een wonder. Maar God!

Ooit was er een vrouw die van zichzelf zei: Noem mij maar Mara (Ruth 1:20). Zij had geen dorst, maar honger. Zij trok naar het heidense land Moab. Fout! Murmureer niet! Laat God liever waken en besturen.

-

Woensdag 14 maart: Deuteronomium 21:18-23 Hoe hout tot vloekhout wordt.

Deuteronomium 21:23: „Een opgehangene is Gode een vloek.”

De overste van de bakkers van de Egyptische koning zat met Jozef in de gevangenis (Genesis 40:3). Jozef vertelde de bakker –die had gedroomd– dat farao zijn hoofd zou verheffen. Dat was niet positief! Het Hebreeuwse woord voor ”verheffen” zou zelfs kunnen betekenen dat de bakker onthoofd zou worden. De passage valt ook zo te vertalen dat farao het hoofd van de bakker zou ”wegnemen”. Wat stond de bakker te wachten? Farao „zal u aan een hout hangen” (Genesis 40:19).

Jozef zei niet letterlijk dat farao de bakker zou kruisigen. Dus dat bij de bakker spijkers van misschien wel 15 centimeter lang door de polsen en voeten geslagen zouden worden. En dat hij zo, vreselijke pijn lijdend, zou sterven. Kenden de Egyptenaren die vorm van executie? Waarschijnlijk nam Alexander de Grote die straf van kruisigen met spijkers over uit Perzië en voerde hij ze in rond de Middellandse Zee. Die koning leefde minstens duizend jaar na Jozef. Misschien hing farao de bakker aan een galg.

Lang na Jozef en de bakker schreef Mozes in Gods wet: „Een opgehangene is Gode een vloek” (Deuteronomium 21:23). Is het belangrijk precies te weten waarover Mozes het had? Doelde hij met dat woord ”opgehangene” op iemand die was gekruisigd, dus met spijkers. Of schreef hij over iemand die aan de galg werd gehangen? Het is niet zo belangrijk dat te weten. Waarom niet? Omdat iemand die werd opgehangen niet vervloekt was, omdat hij opgehangen was. Nee, hij werd opgehangen, omdat hij vervloekt was. Zo wordt hout tot ‘vloekhout’.

Wie zonde bedrijft, haalt zich Gods vloek op de hals. Het is vreselijk om vervloekt te zijn. Zo’n persoon heeft gezondigd. De volgende fase is: verderf, ontbinding, dood. Mozes beschreef hoe vreselijk het gevolg zou zijn, als Israël de HEERE niet zou erkennen als God (Leviticus 16:14 e.v.).

Dat geldt ook jou en mij. Iemand kan dan God zó miskennen, dat hij als het ware te slecht is voor de aarde. Hij wordt aan het hout gehangen. Wat denk je? Hoor ik, hoor jij ook aan een hout? Of geldt jou en mij wat Paulus schreef? „Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt” (Galaten 3:13).

-

Vrijdag 16 maart: Ezechiël 37:15-24 Afgesneden en toch leven.

Ezechiël 37:17 „Doe gij ze dan naderen, het een tot het ander tot een enig hout; en zij zullen tot een worden in uw hand.”

De terroristische beweging Hamas streeft naar ‘bevrijding’ van Palestina. Zij verzet zich met vuur en geweld tegen het bestaan van de staat Israël. Zij waren niet de eersten die zich Israël van de kaart wilden vegen. Al in 586 voor Christus ging Babel ging er prat op: „Wij hebben Jeruzalem veroverd!” Babel zei: „Zelfs de eeuwige hoogten zijn ons ten erve geworden” (Ezechiël 36:2). Met andere woorden: Zelfs met de op de berg staande tempel is het gedaan. Geen offers meer! Geen verzoening! En anno 2012: Geen Zaligmaker! Dat liet God niet toe.

God ging Zijn volk helpen. „Maar gij, o bergen Israëls! Gij zult weer uw takken geven en uw vrucht voor Mijn volk Israël dragen” (Ezechiël 36:8). Hoe hielp God? Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, zei de Heere. Hij spoorde het zondige volk aan zich te bekeren (Ezechiël 33:11). Maar uiteindelijk koesterden sommige Joden in ballingschap geen enkele hoop meer. Zij zeiden: „Onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden” (Ezechiël 37:11). Afgesneden, net als van de boom gebroken takken, die ten dode gedoemd zijn.

En toch was er hoop! Eerst gebruikte de HEERE het beeld van de dorre doodsbeenderen als beeld voor het herstel van Israël. Zij kwamen door Gods kracht tot leven (Ezechiël 37:1-10). Daarna nam de profeet twee stukjes hout en schreef er de namen op van Juda en Efraïm. Dat was zelfs een beeld van alle twaalf stammen van Israël. Het doet denken aan de twaalf staven van Mozes (Numeri 17:2). Dus de profetie van Ezechiël had een grotere reikwijdte dan alleen de terugkeer uit Babel. Zij bevatte zelfs beloften voor de nieuwtestamentische kerk.

Net als de dorre beenderen bracht God ook die twee houten bij elkaar (Ezechiël 37:17). Wat zeiden de Joden? „Onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden” (Ezechiël 37:11). Maar God gaf leven in dorre doodsbeenderen. En Hij deed een afgesneden zaak (Romeinen 9:28). Het dode hout kwam tot leven. En de HEERE gaf heerlijke beloften. Hij beloofde Israël te verlossen van de heidenen. Ze zouden de afgoden vaarwel zeggen. „Zo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn” (Ezechiël 37:23).

Afgesneden! Hopeloos! Herken jij dat? De Zaligmaker droeg de zonden van zulke mensen op het hout (1 Petrus 2:24).

----

Zaterdag 17 maart: Lukas 23:26-32 Er is verschil tussen groen hout en dor hout.

Lukas 23:31: „Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden?”

De Romeinse stadhouder Pilatus riep het gewone volk en de regerende klasse, de mensen van het upper level bijeen: overpriesters en oversten. Wat waren die overpriesters voor mensen? Oorspronkelijk kreeg een hogepriester een benoeming voor het leven. Maar in de Romeinse tijd kon een hogepriester ontslag krijgen. Als echter de wereldlijke autoriteit de hogepriester van zijn ambt onthief, bleef hij ‘overpriester’. Pilatus riep al die mensen op als getuigen in „de zaak Jezus”. „Jullie beschuldigden Hem, maar Hij is onschuldig”, zei Pilatus (Lukas 23:14).

Pilatus had wel begrip van wat rechtvaardig was en goed. Maar als hij door het handhaven van het recht moeilijkheden vermoedde, ging hij opzij. Dan miste hij de standvastigheid om het recht te handhaven. Zo kwam het dat een aantal opgewonden Joodse beschuldigers hun zin kregen: Jezus moest de vervloekte kruisdood (Galaten 3:13) sterven (Lukas 23:21). Tegelijkertijd waren er andere Joden die Jezus beklaagden. Zij volgden huilend de stoet naar Golgotha (Lukas 23:27). Dat was normaal als er een vonnis uitgevoerd stond te worden.

Toch gaven die tranen geen blijk van oprecht berouw. Zo’n rouwklacht gold als verdienstelijk werk. Daarom ging de Heere Jezus in Zijn grote barmhartigheid die doorgaans slechts voor de vorm rouwklagende, huilende mensen waarschuwen. Er zijn catastrofale gebeurtenissen op komst, zei Hij; en de tijd wordt zo donker, dat mensen liever onder de bergen doodgedrukt zullen worden, dan nog langer te leven (Hoséa 10:8; Openbaring 6:16). Toen zei Jezus: „Indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden?” (Lukas 23:31).

Groen hout is fris, levend. Het brandt niet zo goed als dor, droog hout. Dor hout duidt op schuld, op vrome of wereldse goddeloosheid. Het vuur van Gods oordeel trof de Heere Jezus, het groene hout. Onverdiend. De boodschap van de Heere Jezus was: als een Onschuldige al wordt gekruisigd, hoe vreselijk zal Gods oordeel dan mensen treffen die Gods Evangelie niet geloven (1 Petrus 4:17)?

Dat kun je toespitsten op dat schuldige, ongelovige Jeruzalem. Met z’n voorgewende vroomheid. Maar gelden die woorden van de Zaligmaker niet ook voor jou en mij? Niet slechts voor degenen die Zijn dood begeerden, of Hem voor de vorm beklaagden? Geloof jij in Hem Die ook de zonde van het ongeloof van Zijn volk droeg op het hout (1 Petrus 2:24)?


-

Zondag 11 maart: Habakuk 2:1-14 Kan hout praten?

Habakuk 2:11: „Want de steen uit de muur roept, en de balk uit het hout antwoordt die.”

Kan een boom praten? In 1995 publiceerde prinses Irene haar boek ”Dialoog met de natuur”. Zij beschreef hoe zij leerde communiceren met dolfijnen en een oude lariks in haar tuin. Soms ging ze met vragen naar deze boom toe. En hoewel die boom geen gezicht en mond had, kreeg ze regelmatig antwoord op haar vraag. Zij ontving het antwoord in haar binnenste, in haar ‘hartchakra’. Die term is trouwens ontleend aan Oosterse godsdiensten. Na vele jaren vertelde Irene dat de mensen haar verkeerd hadden begrepen. „Ik praat niet met bomen.”

Vertelt Gods Woord een ander verhaal? Habakuk schreef immers dat ”de steen uit de muur roept, en de balk uit het hout antwoordt” (Habakuk 2:11). Nee! Hout en steen kunnen in de Bijbel ook niet echt praten. De profeet drukte zich uit in symbolische woorden. Wat bedoelde Habakuk?

Eerst klaagde de profeet over Juda’s zonde (Habakuk 1:2-4). „Waarom grijpt God niet in?” God antwoordde (Habakuk 1:5-11): ”Het is de bedoeling om Juda te tuchtigen”. Toen klaagde de profeet (Habakuk 1:12-17) over het trots en goddeloos optreden van de tuchtigers: de Chaldeeën, dus de Babyloniërs. God antwoordde dat Babel zelf in eerste instantie de opdracht had om Israël tot gericht te zijn (Habakuk 2:1-5). Maar de Chaldeeën zouden ook zelf door het oordeel worden getroffen. Dat laatste komt ter sprake in vijf weeën (Habakuk 2:6 e.v.).

De Chaldeeën waren trots. Ze onderwierpen het ene volk na het andere. Hun begeerte was groot als die van het graf (Habakuk 2:5). Ze voerden oorlog met veel volken. Ze verrijkten zich (Habakuk 2:10). De Chaldeeën bouwden paleizen met geroofd materiaal. Maar op een ogenblik is het uit met die heerszucht. En het onrechtvaardig verkregen goed klaagt hen aan. „De steen uit de muur roept, en de balk uit het hout antwoordt die” (Habakuk 2:11). Iemand schreef: „De steen in de muur jammert het uit. De dwarsbalk neemt die klacht over.”

Je kunt het aardig gemaakt hebben in het leven. Je hebt carrière gemaakt als een Chaldeeër. Over de rug van anderen. Maar die spiegelden zich aan hun Zaligmaker, Die Zijn mond niet opendeed, toen Hij werd verdrukt (Jesaja 53:7). Hout en stenen kunnen niet praten. Bankafschriften evenmin. Maar misschien laat God ooit je geweten spreken. Als het dan maar niet al te laat is.