Enny de Bruijn schrijft studie over Gelderse boeren in de Gouden Eeuw
In 2012 promoveerde Enny de Bruijn op een veelgeprezen biografie van Jacobus Revius. Met haar nieuwe boek, ”De hoeve en het hart”, bewijst ze opnieuw dat ze én een goede en gepassioneerde onderzoeker én een begenadigd schrijver is.
De vondst van een unieke persoonlijke bron –brieven van een schrijvende boer in de Tielerwaard, zijn zoon in Leiden en verdere familieleden– vormt het fantastische startpunt van het boek, dat woensdag in Herwijnen is gepresenteerd. De Bruijn beschrijft verschillende facetten van het leven van een boerenfamilie in de Tieler- en Bommelerwaard. Ze heeft deze gerangschikt langs zes lijnen: eer, liefde, bezit, werk, cultuur en geloof.
„Onder alle rozengeslachten/ die in de diepte van de tijd liggen verzonken/ wil ik dat er een aan de vergetelheid ontsnapt.” Met deze woorden, ontleend aan het gedicht ”Una rosa y Milton” van de Argentijnse dichter Jorge Luis Borges, omschrijft Enny de Bruijn haar opdracht. Het is een bescheiden opdracht, die De Bruijn met ”De hoeve en het hart” meer dan waarmaakt.
Glimp
Er komt een bonte stoet van mensen voorbij in het boek, maar het draait vooral om Arien van Rijckhuijsen –de schrijvende boer– en de verwante familie Roosa. De meesten van hen leefden in Herwijnen en behoorden tot de gezeten boerenstand, hoewel er rond 1700 wel sprake was van een daling op de maatschappelijke ladder. Met hun briefwisseling over familieverhalen en genealogie bieden vader en zoon Van Rijckhuijsen –en ook de onbevangen schrijvende dochter Aaltje– een „glimp van de binnenwereld van het boerenbestaan.”
De Bruijn biedt in haar boek een bijzonder inkijkje in de sociale verhoudingen wanneer er sprake is van aristocratisering of juist van sociale daling, de verhoudingen tussen stedelingen en plattelanders, de gelaagdheid van de plattelandssamenleving en het zelfbewustzijn van de lokale gemeenschap. Daarbij valt op dat Herwijnen niet uniek is. Dezelfde processen treffen we in deze tijd ook aan in lokale gemeenschappen in andere delen van de Republiek. Niet voor niets beginnen de Van Rijckhuijsens aan hun familieonderzoek in een tijd van neergang. Er is iets vast te leggen van een glorieus verleden, waarbij het vooral draait om de familie Roosa, met een bijna mythische oorsprong, een heus stamhuis en familiewapens.
Gewelddadig
De Bruijn beschrijft twee fascinerende transities die ik in dit artikel in het bijzonder wil belichten. In de vroege zeventiende eeuw waren de inwoners van Herwijnen en omgeving een gewelddadig volk. Regelmatig werd iemand van het leven beroofd, vaak in een gevecht. Daarbij ging het nogal eens om geschonden eer. Het kwam voor dat de dader en de familie van het slachtoffer tot een schikking kwamen zonder dat het gerecht erbij werd betrokken. De dader betaalde een forse som geld en daarmee was de misdaad verzoend.
In de loop van de zeventiende eeuw veranderde dit. Het beschavingsoffensief van de kerk met haar nadruk op zachtere deugden veranderde de mentaliteit van veel kerkgangers. Eertijds geaccepteerde vormen van eigenrichting heetten nu „grouwelicke sonden.” Ook hierin was deze regio overigens niet uniek.
De tweede mentaliteitsverandering die De Bruijn beschrijft vond plaats in de achttiende eeuw. Illustratief hiervoor is de vraag van een Leerdamse schoenmaker aan Gijsbert van Rijckhuijsen, de zoon van Arien, en het antwoord dat Gijsbert daarop gaf. De schoenmaker vroeg Gijsbert op de man af of hij wel een echt kind van God was. Gijsbert vond dat een impertinente vraag. Zoiets vraag je niet zomaar, zeker niet per brief. Dat is een persoonlijke zaak. Er lijkt een wending te zijn naar een meer persoonlijke benadering met een sterkere nadruk op de wedergeboorte.
Van daaruit signaleerde vader Arien dat er predikanten waren in de classis die een strengere avondmaals- en dooppraktijk wilden. De focus verschoof van geloofsleer naar geloofservaring, signaleert De Bruijn. Dat past in het tijdsbeeld met zijn nadruk op het subject, maar het is ook een bewijs van het feit dat het zeventiende-eeuwse reformatieproces tot een einde was gekomen. Herwijnen was een gereformeerd dorp geworden.
Bijbelse opdracht
Arien van Rijckhuijsen zag verder dan de meeste van zijn dorpsgenoten. Met een keur aan verwijsteksten verantwoordde hij de Bijbelse opdracht tot geschiedschrijving. De eerder genoemde Leerdamse schoenmaker was hier niet van overtuigd. Hij vroeg zich af of zijn schrijfgrage familielid zijn tijd niet beter kon besteden aan geestelijke zaken.
Arien had meer onderwijs genoten dan de meeste van zijn dorpsgenoten. Hij kende in zijn familie nogal wat schoolmeesters. Kennis werd gewaardeerd bij de Roosa’s en Van Rijckhuijsens. De Bruijn laat heel mooi zien hoe Arien de preektaal van zijn tijd verinnerlijkt heeft en deze gebruikte in zijn aantekeningen.
Van Deursen
Op 1 juli 1750 overleed Arien van Rijckhuijsen. Zijn graf is niet meer te vinden. Met dit fraaie boek heeft Enny de Bruijn een monument voor hem en zijn streekgenoten opgericht.
In het RDMagazine van 8 juni doet de auteur verslag van haar onderzoek en schrijfproces. Ergens in 2015 vroeg ze zich af of het qua stijl en aanpak Mak of Van Deursen moest worden. Het is overduidelijk Van Deursen geworden, hoewel De Bruijn hier en daar zichzelf en latere opvattingen niet geheel buiten de tekst kan laten. Dat doet overigens niets af van de kwaliteit van deze prachtige publicatie.
Ik zie uit naar haar volgende boek. Dat mag ook die historische roman zijn waarop ze in ”De hoeve en het hart” al enigszins zinspeelt.
Boekgegevens
De hoeve en het hart. Een boerenfamilie in de Gouden Eeuw, Enny de Bruijn; uitg. Prometheus; 468 blz.; € 24,99