Een dorp aan de rivier, midden in het land. Ik ben er vaak geweest, heb over de dijk gelopen, de boerderijen bekeken, de gang van de seizoenen meegemaakt. Maar achter dat zichtbare dorp zit een ander dorp verscholen – dieper in de tijd, dieper in het landschap. Alleen zichtbaar voor wie lezen kan.
Herwijnen. Appelbloesem en koolzaad in het voorjaar, kale weilanden in de winter. Broedende ooievaars op het kerkhof, kolossale schepen op de rivier, ruilverkavelingsboerderijen in de polder, een nieuwe lunchroom bij de bakker. Ik ben er zelf niet geboren, maar mijn ouders komen er allebei vandaan. Mijn familie woont er. De verhalen die mijn moeder vroeger vertelde, spelen zich hier af. Dit is het dorp van mijn voorouders – meer dan tien generaties ver. Het dorp waarover ik een boek geschreven heb.
3 oktober 1994
Al een tijdje ben ik bezig met een stamboom van de familie De Bruijn. Zonder internet uiteraard – internet is een nieuw woord, ik weet nog niet goed wat ik me daarbij moet voorstellen.
Vandaag ben ik bij het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag om in de kaartenbakken te kijken, op zoek naar sporen van verre voorouders. Daar vind ik voor het eerst een verwijzing naar de brieven van Gijsbert van Rijckhuijsen.
Ik weet wie Gijsbert is: een boerenzoon die al jong vanuit Herwijnen naar Leiden geëmigreerd is en daar een carrière heeft opgebouwd. Kennelijk is hij zijn leven lang brieven blijven schrijven met zijn in het dorp achtergebleven familie.
19 oktober 1994
De briefwisseling is in Den Haag via microfiches te raadplegen. Het is alsof er een wereld opengaat.
Ik kan de stemmen van de brievenschrijvers –Gijsbert, zijn vader Arien, zijn zuster Aaltje– bijna horen, zo levendig vertellen ze over alles wat er in het 18e-eeuwse Herwijnen voorvalt.
Wat interessant is: Gijsbert is een verwoed genealoog, en zijn vader helpt hem bij die hobby door in het dorp rond te vragen en alle oude, 17e-eeuwse familieverhalen op te schrijven. Dat voegt een extra dimensie aan de geschiedenis toe.
11 november 1994
Ik schrijf mijn vingers blauw, daar in Den Haag, want printjes zijn duur. Ik doe wat Gijsbert zelf in zijn tijd ook gedaan heeft: de mooiste verhalen woord voor woord overschrijven in mijn eigen schrift. Maar ik kan onmogelijk alles verwerken, ook al heb ik er al een paar keer een dag aan besteed.
Niet minder dan zeven dikke folianten met brieven van familie, vrienden en kennissen heeft Gijsbert bij testament nagelaten aan de Leidse universiteitsbibliotheek, en die zeven delen zijn zodoende de eeuwen door veilig bewaard gebleven – tegenwoordig liggen ze in het Leidse archief.
18 mei 1996
„Het water heeft twee mael tot bij onse haert steede geweest”, schrijft vader Arien tijdens een winter waarin het rivierwater zijn buitendijkse boerderij binnendringt, „so dat onse meijt in de keuken twee mael staende op een blok in ’t water heeft moeten kerrenen (karnen).”
Als ik zo’n zin teruglees, zie ik meteen het hele tafereel voor me. Iemand zou er eens een boek over moeten schrijven. Over het leven in zo’n dorp, op zo’n boerderij.
Zelf zie ik dat niet meteen zitten, want de diverse familieleden schrijven op de manier waarop dorpsbewoners met elkaar praten: „Weet je dat nicht die-en-die getrouwd is, ook al vond haar vader het niet goed? En neef die-en-die heeft een kind gekregen. Zijn vrouw is trouwens ziek, dat zal wel niet lang meer duren. Misschien heeft ze wel hetzelfde als haar moeder vroeger ook had.” Enzovoort.
Hoe kun je dat ooit ordenen, hoe moet je daar een verhaal van maken?
11 oktober 2012
Negen jaar ben ik bezig geweest aan iets heel anders –een biografie van de 17e-eeuwse dichter Jacobus Revius– en afgelopen voorjaar ben ik daarop gepromoveerd. Daarna is er een soort leegte ontstaan. Ik mis het onderzoek doen, het schrijven. Eigenlijk wil ik graag aan iets nieuws beginnen, maar ik weet niet goed wat.
„Zet gewoon een paar ideeën op papier”, zegt biografiehoogleraar Hans Renders. „Dan weet je eerder welke kant je opwilt.”
En ja, dat helpt. Zodra ik een overzichtje gemaakt heb, weet ik dat de Herwijnense boeren naar de voorgrond schuiven. Ik ga naar het Leidse archief en maak foto’s van alle relevante brieven uit de zeven brievenboeken. Die staan alvast maar op m’n laptop.
30 september 2013
Het idee ligt er al een jaar. Maar ik kom er niet toe om daadwerkelijk een plan te maken. Eén dag in de week heb ik voor een nieuw project beschikbaar. Maar ik ben te druk en te moe.
29 oktober 2013
Frits van Oostrom, mijn voormalige promotor, vindt het een mooi idee, een boek over Gelderse boeren. Hij denkt dat ik er eens mee naar Uitgeverij Prometheus moet gaan. Zijn zus werkt daar.
Het voelt ineens alsof de grote wereld naar me toekomt. Ik ben een vertaler, iemand die op de grens staat, die altijd bezig is de ene wereld aan de andere uit te leggen. Van de wetenschap naar het brede publiek, van de moderne literatuur naar de reformatorische lezer – dat doe ik bij het RD. Maar ook: van de christelijke wereld van de 17e en 18e eeuw naar het hedendaagse, niet-christelijke publiek. Daar leent dit onderwerp zich voor – en zo bekeken is Prometheus dé plek voor een geschiedenisboek als dit. De beste plek die je je maar wensen kunt voor die Gelderse boeren.
Ze moeten me daar alleen nog willen hebben.
27 november 2013
Ik heb een mail aan Marieke van Oostrom geschreven. Een mail met een plan, een voorlopige hoofdstukindeling en een eerste hoofdstukje.
Ik vind het heel spannend. Misschien duurt het maanden voor ik antwoord krijg. Misschien heb ik volgende week al een brief in de bus: ”Uw voorstel past helaas niet in ons fonds.”
9 december 2013
Mai Spijkers wil het boek uitgeven! De grote man van Uitgeverij Prometheus! Ik heb hem nog nooit gezien, en ik moet het boek nog schrijven. Maar ik ben er zo blij mee!
21 december 2013
„Boeren uit Herwijnen?” zegt mijn vader. „Onze familie? Denk je dat de mensen dat willen lezen? Révius, dat is toch veel interessanter?”
„Nou”, zegt mijn moeder, „ik vind het wel een mooi onderwerp. Anders zou zo’n uitgever het toch niet willen hebben?”
31 januari 2014
Ik heb de plannen met Marieke van Oostrom besproken, het contract is getekend. Het is alsof ik nu pas echt beginnen kan, nu ik zeker weet dat het ergens toe leidt.
Maar dan? Hoe zorg ik ervoor dat zo’n boek iets meer wordt dan een verzameling van losse verhaaltjes en anekdotes? Hoe zorg ik voor een historische achtergrond? En hoe kan ik Arien van Rijckhuijsen vergelijken met andere boeren uit zijn dorp en zijn regio?
Ik denk dat ik allereerst moet proberen dat dorp wat beter in kaart te krijgen.
16 april 2014
Bijna elke week zit ik een dag in het Gelders Archief, waar ik bloedig alle dikke boeken van de Bank van Tuil aan het doorwerken ben. Testamenten, akten van landverkoop, rentebrieven, procesdossiers. Stukje voor stukje bouw ik een beeld op van de boerengemeenschap.
In de studiezaal zitten vandaag ook Wijnand Mijnhardt en Paul Brusse. Laten die nu net samen een boek geschreven hebben over het belang van het platteland voor de geschiedschrijving. Ik wil er graag eens met hen over praten – ook omdat ik zelf nog niet zo thuis ben in de agrarische geschiedenis. Bij de koffieautomaat maak ik een praatje met ze.
Het zijn zulke gesprekken waardoor ik pas goed besef wat een rijke en unieke bron ik in handen heb. Boeren schreven in het algemeen geen boeken, en zeker van boeren uit de 17e en 18e eeuw is nauwelijks een persoonlijk document bewaard gebleven. De Herwijnense briefwisseling heeft dus iets zeldzaams te bieden: inzicht in een onbekende denkwereld.
Wijnand en Paul zijn enthousiast. Met allebei mag ik een keer verder komen praten en daar ben ik heel blij mee. Een boek schrijven is een eenzame bezigheid – het is geweldig om mensen te vinden die kunnen stimuleren en inspireren.
28 april 2014
’s Avonds thuis gaat het werk door. Op basis van het archiefmateriaal maak ik stamboompjes van alle gezinnen in Herwijnen en Hellouw in de periode 1600-1750. En een overzicht van alle stukken land in beide dorpen, compleet met achtereenvolgende eigenaars. Het is een hele boekhouding, misschien sla ik daar wel een beetje in door. Maar het is fascinerend. Alsof je een supermoeilijke puzzel oplost.
16 mei 2014
Het wordt geen ikverhaal, heb ik bedacht, ik laat er mezelf buiten. Het gaat wel over mijn familie – maar tien generaties geleden. Dat schept afstand. Bovendien: ik wil graag iets meer dan alleen een familie- of dorpsgeschiedenis maken. Het gaat ook om inbedding in de grotere geschiedenis van het platteland in de Republiek. In zo’n boek moeten in elk geval een stuk of wat belangrijke thema’s aan bod komen: Eer, Liefde, Werk, Geloof. Dat wordt mijn voorlopige hoofdstukindeling.
24 september 2014
Halverwege de stapel binnengekomen stukken van de classis Gorinchem vind ik een briefje. Een briefje dat ondertekend is door een meisje uit ‘mijn’ boerenfamilie: Marie Abrahams.
Ze schrijft dat ze spijt heeft van het feit dat ze haar ‘meester’, de predikant van Heukelum (bij wie ze als dienstmeid werkt), voor de volledige kerkenraad beschuldigd heeft van ongepaste seksuele handelingen. Wat er precies gebeurd is, is de vraag. Maar zeker is dat er in Heukelum een enorme rel ontstaat, een kwestie die jaren aansleept en waar iedereen zich mee bemoeit.
Voor Marie en haar dominee moet het heel gênant geweest zijn. Maar voor mij is dit verhaal een geweldige vondst. Je ziet ineens van dichtbij hoe gereformeerde, 17e-eeuwse boeren dachten over geloof, liefde, huwelijk en seksualiteit. En hoe ze problemen op dat terrein in de praktijk oplosten.
6 maart 2015
Ik kan eindeloos doorgaan met die archieven, maar het wordt tijd dat ik eens begin te schrijven.
Het moeilijke is dat ik nog niet goed weet wat ik wil. Aan de ene kant zijn Geert Mak, Frank Westerman en Annejet van der Zijl –om maar even de besten van het genre te noemen– mijn grote voorbeelden. Spannende geschiedenisboeken voor een breed publiek. Aan de andere kant bewonder ik schrijvers als Frits van Oostrom, René van Stipriaan en A. Th. van Deursen, die een mooie en heldere schrijfstijl combineren met wetenschappelijke geschiedschrijving. Hun boeken zien er iets degelijker uit. Met noten en zo.
Welk genre moet ik kiezen? Ik wil graag het eerste, maar ik denk dat het uitdraait op het laatste. Die noten, daar kan ik niet onderuit. Al dat bronnenonderzoek moet ik toch ergens verantwoorden. Ik wil trouwens heel graag doen wat Van Deursen deed: aandacht vragen voor gewone mensen in de geschiedenis. Vergeten mensen. Mensen die onze naasten zijn, ook al zijn ze allang overleden.
Maar ben ik daarvoor wetenschapper genoeg?
3 september 2015
Marieke vindt het mooi, mijn eerste hoofdstuk, maar wat rommelig. En ze wordt soms een beetje duizelig van al die namen. Ik geloof dat ik haar wel begrijp. Die tekst moet ik nog eens even flink gaan opknappen.
19 april 2017
Het ligt helemaal stil, het boek. Ik moet nog zó veel, en dat schrijven is zó zwaar. Alleen in de zomermaanden lukt het me steeds om een flink stuk te doen. Die ene dag in de week, dat werkt gewoon niet. Het duurt alleen al een dag om alles te herlezen en erin te komen...
Maar vandaag weet Marieke de zaak weer vlot te trekken met een belangstellend berichtje: „Komt onze excursie al in zicht?”
We spreken af dat we, zodra hoofdstuk 3 klaar is, samen een keer naar Herwijnen gaan. Het lijkt me ontzettend leuk om haar alles te laten zien.
Dus ik ga meteen aan de slag.
20 mei 2017
Met mijn goede vriend Henk –boerenzoon, ambtenaar en geïnteresseerd in alles wat met landbouw te maken heeft– ga ik kijken bij het bedrijf van mijn vier neven Vroege, in Drenthe. Neef Jan wil ook wel een hoofdstuk lezen, om te kijken of ik geen rare dingen over het boerenwerk schrijf. En hij laat ons alvast de megastal zien met honderden, honderden koeien.
Ik moet denken aan de twaalf koeien van Arien van Rijckhuijsen – voor zijn tijd een respectabel aantal. Van die twaalf verliest hij er op een gegeven moment negen tegelijk aan de veepest. Juist in een periode waarin de boeren óók geregeld te maken hebben met dijkdoorbraken en muizenplagen. En verzekeringen zijn er niet.
Boeren zoals Arien voelen zich daarin heel afhankelijk van Gods zegen: „Nu komt de Heere met zijn genade”, schrijft hij, „en heeft het water weder he’en doen gaen zo dat onse landen we’er droog zijn.”
21 augustus 2017
De schilder komt. Ik wil niet thuisblijven terwijl hij voor het raam aan het werk is, en dus probeer ik in een rustig restaurant wat te schrijven.
Dat gaat verrassend goed, zó goed dat ik besluit vanaf nu elke week een dag bij Mon Chouette in Leusden of bij De Dennen in Renswoude te gaan werken. Een kaarsje op tafel, een broodje en een kop koffie, gezelligheid en rust en geen enkele mogelijkheid om iets anders te doen.
Ik heb de structuur gevonden die ik nodig heb.
1 januari 2018
Met mijn zus wandel ik –zoals altijd op nieuwjaarsdag– naar het kerkhof van Herwijnen. Daar liggen nog grafstenen uit Ariens tijd: de vrouw van de schout, de heer van Hellouw.
Voorbij de kerk, op de dijk, kijken we naar het water van de rivier.
Ik denk aan het dorp zoals Arien me dat in zijn brieven heeft laten zien: de meid die in de keuken staat te karnen, de dominee op de preekstoel, de boer die erwten maait, de handelaar die paarden over de rivier smokkelt, de mannen die met schop en kruiwagen aan de dijk werken.
30 augustus 2018
„Wat denk je”, vraagt Marieke, „zal ik een plekje voor je reserveren in de voorjaarsaanbieding?”
Dat brengt alles in een stroomversnelling. We moeten een titel verzinnen, een omslagplaat kiezen. ”De hoeve en het hart”, dat is mooi, maar klinkt het niet te streekromanachtig?
Ik ga meteen de eindsprint inzetten. En alle meelezers vragen om reactie. En een planning maken. En keihard aan de slag.
12 maart 2019
Ingeleverd!
25 april 2019
Het houdt nog niet op. Tekst. Plaatjes. Correcties. Drukproeven. Registers. Boekpresentatie.
„Hoe ver ben jij?” mailt Fred van Lieburg af en toe. Die zit in hetzelfde schuitje met ”Synodestad”. Het helpt om te weten dat iemand anders het precies even zwaar heeft als jijzelf.
7 juni 2019
Die jongen op het schilderij ”De schimmel” van Philips Wouwerman – zo stel ik me Arien van Rijckhuijsen soms voor. De jonge Arien, die in 1695 vol goede moed met zijn paard naar de Zuidelijke Nederlanden vertrok om daar in de oorlog zijn steentje bij te dragen.
Misschien leidde hij in onze ogen geen groot en gewichtig leven, maar wie zijn wij om dat te beoordelen? Voor hem zijn de verhalen van zijn familie en zijn dorp groot en belangrijk geweest, „waerdig om ter gedagtenis voor de nakomelingen op te schrijven.”
Nu keert hij zich om en gaat terug naar het land waar hij vandaan kwam.
Wat overblijft zijn zwarte letters op wit papier.
Boerengeschiedenis
De Herwijnense boerenfamlie Roosa –Arien van Rijckhuijsen is een aangetrouwd familielid – staat centraal in ”De hoeve en het hart”. Via de verhalen van onbekende mannen en vrouwen uit Herwijnen (in de periode 1600-1750) wordt iets zichtbaar gemaakt van een plattelandscultuur, die altijd in de schaduw heeft gestaan van de veel bekendere, Hollandse en stedelijke cultuur van de Gouden Eeuw.
Het boek (uitg. Prometheus, 464 blz.; € 24,99) ligt in de boekhandel.