In het meesterlijke ”De hoeve en het hart” geeft historica Enny de Bruijn stem aan een boerenfamilie in Herwijnen, in de Gouden Eeuw. Oude archieven komen tot leven, met hart voor gewone mensen.
Herwijnen en het aanklevende Hellouw zijn plekken voor streekromans. Wat ligt het daar rustgevend aan de Waal. Terwijl De Bruijn (1968) in pittig tempo de auto over de smalle dijk stuurt, komen zinnen in je op als: „Zwaar lag de schaduw van de machtige kastanjekroon over de oude boerenhoeve.”
In de Tieler- en Bommelerwaard kijkt men al eeuwen over de dijk de wereld in. Een boer was hier zelden alleen boer. Er zat handelsbloed in die families. En nu nog. We wijken uit voor een vrachtwagen van de firma Van Zandwijk. „Dat is het bedrijf van mijn neven”, zegt ze. Er kwam al eens een Van Zandijk terecht in de Nederlandse non-fictie, dat was Enny de Bruijns ome Lin, doodgeschoten in de polder. Zijn verhaal is beschreven door Koos van Zomeren, de kroniekschrijver van Herwijnens dijk- en slijkwerkers. De Bruijn richt zich op de boeren en de grote rol van geloof en moraal in de zeventiende eeuw. Dat is ‘haar’ eeuw – en ze kent die als haar broekzak.
„De geschiedschrijving is gestempeld door het perspectief van de steden en de Hollandse gewesten”, vertelt ze, chaufferend over de dijk. Het geldt zelfs wijlen prof. Arie van Deursen. „Zijn boek over het Noord-Hollandse Graft in de Gouden Eeuw vond ik in mijn studietijd geweldig. Pas later realiseerde ik me dat het heel Hollands is. Over Gelderse boeren is minder bekend.” Wat Van Deursen deed voor Graft, zou zo’n mentaliteitsgeschiedenis mogelijk zijn voor de Gelderse boeren in rivierenland? Het antwoord is ja, en het is woensdag gepresenteerd, op locatie.
Na twee forse boeken, over Jacobus Revius en over de Reformatie op dorpsniveau, was het tijd voor een historische rondwandeling tussen hardwerkende landbouwers. „Vreselijk leuk om me in te verdiepen. Ik moet concrete teksten hebben, om me voor te kunnen stellen hoe die mensen leefden.” De vondst van 150 brieven van voorvader Arien van Rijckhuijsen, een man die familieverhalen verzamelde, gaf een gedroomd houvast.
„Over het platteland, het leven en denken van de Gelderse boeren is weinig bekend. Plattelandsgeschiedenis is verwaarloosd. Bij het woord ”diversiteit” denkt iedereen aan huidskleur, maar ik vind dat je dat breder moet zien. Mijn hart en interesse gaan uit naar gewone mensen en vergeten groepen, ook binnen Nederland.”
Dankzij de voorouderlijke brieven en vijf jaar onderzoek kijken we nu in de hoofden, achter de voordeuren, in de kasboeken, in de bedsteden en in de hooibergen van zo’n vergeten groep. „Vaak weet je niet hoe die mensen dachten. Dat moest ik invullen, met beredeneerde intuïtie. Dat is leuk om te doen. Ik legde lange lijsten aan van transacties en landverkopen door de generaties heen, zodat ik het economische tij in beeld kon brengen. Dat puzzelen is verslavend.”
Het resultaat bestrijkt leven en lot van een handvol families gedurende bijna 200 jaar. In de zeventiende eeuw verwierven zo’n twaalf rijke boeren grote rijkdommen. Hun netwerken imponeren: runderen uit Sleeswijk, grootschalige paardenfokkerij, voor het Franse en het staatse (Nederlandse) leger. Daarna komt de dijkwerkerij op, sommige boeren specialiseren zich in de strijd tegen het water.
Ook daar zit een goede boterham in. Je ziet het in geuren en kleuren voor je.
De waterwolf zorgde soms voor verlies van status en welvaart. „Het kasteeltje van mijn rooms-katholieke voorvader Boudewijn van der Velde spoelde weg, nazaten gingen verder als gewone boeren.” In de 19e en 20e eeuw gaat het niet zo goed meer met Herwijnen. „Het was crisis in de landbouw en velen emigreerden met ds. Scholten mee naar Amerika.”
De Bruijn stuurt de auto over de dijk. Onderweg wijst ze oude boerderijen aan waar familie woonde. „Kijk, daar is mijn moeder opgegroeid.” Een machtige hoeve ligt net buiten de beschermende dijk. „En daar woonde mijn overgrootvader.” Zwaar ligt de schaduw van de machtige kastanjekroon... enzovoort. Terug naar de feiten. Wat wéten we van de mensen die hier leefden, tussen 1600 en 1800?
Arien van Rijckhuijsen is een voorvader van u, toch bent u erg bescheiden over die connectie. Waarom?
„Ik heb ermee geworsteld. Eerst wilde ik een publieksboek schrijven à la Geert Mak en Annejet van der Zijl. Het is meer ‘Van Deursen’ geworden. Ik moest veel zelf uitzoeken, deze regio was onontgonnen.” De schat aan gegevens samen met dagboeken en brieven van deze voorvader ontsloten de wereld van de Gelderse boer. „Een stamboom van mijn afstamming zou wat verloren ogen, vond ik. Van Rijckhuijsen is een tiende voorvader, zij het niet in directe mannelijke lijn. Maar het gaat toch niet om de mannen, tegenwoordig?” lacht ze, „dat is wat patriarchaal gedacht.” Van Rijckhuijsen schreef een zegen op voor zijn nageslacht. „Dat heeft mij wel geraakt, want daarbij ben ik immers inbegrepen. Hij was een verhalenverzamelaar en -verteller, daarvan heb ik wel iets geërfd. Op dat gebied was hij een atypische boer.”
Kunt u zeggen: ik kom uit Herwijnen?
„Zo voel ik dat wel. Na vijf jaar in de archieven ben ik misschien wel meer geworteld in het Herwijnen van de Gouden Eeuw dan in mijn eigen woonplaats Barneveld in deze eeuw. Ik herken ook dingen. Hoe sommigen met het geloof bezig waren, hoe ze de afhankelijkheid van God en de verantwoordelijkheid voor elkaar beleefden. Maar ik heb helden en schurken, gedoden en doodslagers, protestanten en katholieken als voorouders.”
Het boek heeft een lang tijdsverloop, dat maakt een proces door de tijd heen zichtbaar van reformatie op regionaal niveau. „Bijna twee eeuwen na het begin van de Reformatie volgen 70 jongeren, op 700 dorpelingen, de catechisatie. Tien procent, dat is echt veel. Maar wel pas na een langdurig beschavingsoffensief. Eerst heerst er een sterke eercultuur. De boeren in deze regio hadden snel ruzie. Zelfs een verwijt van liegen was al een belediging. Dan kon je kennelijk niet anders dan erop slaan. Die ontdekking vult wel het plaatje aan van Nederland als land van tolerantie, polderen en bedaarde kooplieden. Ook dominees en pastoors waren niet altijd zonder vlek of rimpel. Vechten, dronkenschap, verbroken trouwbeloften… in de achttiende eeuw wordt het wat rustiger en burgerlijker. Maar ik hou wel van dat ruigere. Het was een spannende tijd, met conflicten, rare dingen. Dat is ook dankbaar werken voor een schrijver. Het leven had in die tijd fellere kleuren.”
Kwam u in de Gouden Eeuw in Herwijnen dingen tegen waar u zich aan stoorde?
„Het valt op hoe geld, stand en bezit alles bepaalden. Dat materialistische, dat hadden ze. Van Rijckhuijsen vermeldde van iedereen wat die verdiende en wat zijn huis waard was. Dat zou niet in mij opkomen. Land kopen, de boerderij bij elkaar houden, dat is bijna het hoogste in het leven. De dominee en de moraal komen vaak daarna pas. Bij dat gevoel van bezit en stand hoort ook dat Arien vooral denkt en schrijft als boer, hij heeft eigenlijk alleen aandacht voor de boerenstand die de bovenlaag van het dorp vormt. Knechten en meiden krijgen bij hem vaak niet eens een naam.”
Het kan bij de lezer een vlaag heimwee opwekken: zo’n dorp in de luwte van de dijk, waar de kerk nog in het midden staat. Hebt u dat zelf ook?
„Het is wel een wereld waarin de mensen een sterke identiteit hebben. Het zijn duidelijke personen, niet voortdurend bezig met ”wie ben ik” en ”waar hoor ik thuis”. Dat terwijl hun leven zwaar was. Ze kampten met dijkdoorbraken, runderpest, muizenplagen. Ik wil met aandacht, liefde en warmte laten zien hoe mooi het leven vaak toch ook was. Ondanks de zwaarte, de tegenslag, het harde werken. Dat mooie zit onder meer in hoe religie keuzes van mensen bepaalde. Het is nu in om geloof te verklaren vanuit de sociaal-economische omstandigheden. Maar het werkt ook andersom. Religie bepaalde in zo’n dorp wat voor keuzes mensen maken. In het begin van de tijd die ik onderzocht, gaan de mensen nog veel op de vuist. Gaandeweg komt er een andere tekening in. Raken ze meer bij de kerk betrokken, komt er een verenigingsleven. Gemeenschapszin en naastenliefde vallen op. Brandt het huis af, dan logeert men bij een buurman, het vee gaat elders op stal, iedereen doneert kleding. Deels uit plichtsbesef, maar ze deden het wel. Elkaar helpen, onderling hulpbetoon, die protestantse trekjes zitten nog diep in onze cultuur: al geloven mensen dikwijls niet meer, ze hebben het nog in zich. Ik vind het fascinerend om daar iets van te laten zien.”
Wat kwam uzelf het meest op de huid?
„Een dominee als Michiel Spranger, uit een rivierdorp aan de overkant, ziet alle rampen als straf van God. Er waren veel overstromingen. Het aanwijzen van Gods hand in de geschiedenis vind ik een moeilijk onderwerp. Wij praten daar nu anders over, leggen niet meer een simpel verband, zeggen minder snel: dat heeft God gedaan om ons te straffen voor een zonde. Maar we moeten hun wereld begrijpen vanuit hun denkkader. Men leefde toen dicht bij de natuur. En die was vaak niet lieflijk. Muizenplagen, regen, kwelwater, vorst, geen kunstmest. Ik wil ontdekken hoe mensen daarmee omgingen. En mensen zijn altijd meer dan de groepen waar ze bij horen, ik wil hen niet vanuit de groep beschouwen maar als individuen.”
Was de tijd die u beschrijft in sommige opzichten beter dan het heden?
„Ik kan soms wel terugverlangen naar die tijd, een beetje. Vanwege het vanzelfsprekend erbij horen, elkaar helpen, gemeenschap ervaren via de duidelijk afgebakende groepen van familie, dorp en kerk. En vanwege het vanzelfsprekende geloof in God. Het is een verlangen naar staan in een traditie. Tradities veranderen, dat is ook normaal. C. S. Lewis waarschuwt voor een al te romantische hang naar het verleden. Er is in wezen immers niets christelijks aan een verlangen naar paarden en koetsen, of een nostalgische hang naar het eenvoudige leven op het platteland. Dat zei hij natuurlijk omdat hij er zelf gevoelig voor was.”
Boekgegevens
De hoeve en het hart, Enny de Bruijn; uitg. Prometheus; 464 blz. € 24,99