De nieuwe, permanente coronawet stuit op fundamentele en terechte kritiek, onder anderen van burgemeesters. Voor het kabinet zou dat reden moeten zijn om de knopen nog eens te tellen.
Tijdens de coronapandemie maakte de overheid gebruik van tijdelijke coronawetgeving, die elke drie maanden door het parlement verlengd moest worden. Afgelopen mei wees de Senaat de vijfde verlenging van deze tijdelijke wet echter af. Voor het kabinet was dat reden om snel te komen met een nieuwe, permanente coronawet, in feite een onderdeel van de Wet publieke gezondheid (Wpg).
Het kabinet heeft, na een consultatieronde, het wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd. Die komt naar verwachting deze maand met een advies, waarna de wet ter behandeling naar de Tweede Kamer wordt verzonden.
De inhoud van die conceptwet liegt er niet om. De overheid krijgt verregaande en permanente bevoegdheden om een oplaaiende pandemie te bestrijden, zoals het verplicht afstand houden, het verplicht dragen van een mondkapje, een quarantaineplicht, het sluiten van publieke plekken. Stevige bevoegdheden, die niet zelden grondrechten beperken, waaronder de vrijheid van godsdienst en vergadering (artikelen 6 en 9 van de Grondwet).
Dat de overheid met een permanente wet komt, is terecht. De coronacrisis beheersen met noodverordeningen mist democratische legitimatie. Tijdelijke wetgeving die grondrechten beperkt, moet niet langer gelden dan nodig. Een permanente wet verankert bevoegdheden beter. Maar dan is zorgvuldigheid wel van groot belang. En juist daar schort het nu aan. En dat terwijl het kabinet vanaf het uitbreken van de coronapandemie genoeg tijd heeft gehad om een structurele wet te ontwerpen.
In een reactie lieten het Genootschap van Burgemeesters, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Veiligheidsberaad weten dat de nieuwe wet meer onduidelijkheid veroorzaakt dan dat die bijdraagt aan een „robuust stelsel” om een pandemie te bestrijden. Voorzitter Liesbeth Spies van het genootschap vatte de kritiek samen bij BNR Nieuwsradio: naast de al bestaande Wet veiligheidsregio’s, die voorzitters van deze regio’s recht geeft te kunnen ingrijpen, komt er een Wet publieke gezondheid waarin de bevoegdheden net iets anders liggen. Dat burgemeesters dit ongewenst vinden, is meer dan terecht. Juist in crisissituaties moet immers duidelijk zijn wie bevoegd is welke maatregelen te nemen.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) wees er daarnaast op dat evaluaties van het gevoerde coronabereid nog niet zijn afgerond, maar dat er nu wel een nieuwe, permanente wet in de steigers staat. Het adviseert daarom het wetsvoorstel niet in te dienen. Het is verstandig de evaluatie af te wachten voor de invoering van permanente wetgeving.
Waarschijnlijk zal de Raad van State bovenstaande punten in haar advies ook noemen; het is te hopen dat het kabinet zich deze kritiek aantrekt.