Elburg kreeg hoog bezoek van de prins
Het mag dan een klein stadje zijn, toch vereerde Willem van Oranje Elburg in 1580 met een bezoek. De strategische positie van de vesting bleek ideaal voor onderhandelingen. Ter plaatse bemiddelde de rebellenleider ook nog in een vissersconflict. „De man was van alle markten thuis.”
De zon schijnt en er waait een aangenaam briesje door de kaarsrecht aangelegde straten van het oude vestingstadje. Voor de oude gevels van de huizen staan overal bloembakken, en hier en daar een verdwaald kinderfietsje. Het is nog rustig zo halverwege de ochtend; over een paar uur lopen er waarschijnlijk heel wat toeristen over de kleine klinkers. Maar ook dan blijft Elburg rustig en aangenaam. „Gezellig juist, die mensen in de zomer”, vindt gids Willem van Norel. „Ik heb er nog nooit last van gehad.” De Elburger groeide op in de oude vesting, pal naast het huis van de smid. „Ons gezin werd ’s ochtends wakker met het geklang van de hamer op het ijzer.”
Inmiddels woont Van Norel net buiten de vesting, maar nog steeds is de gepensioneerde geschiedenisdocent er bijna dagelijks te vinden. Voor een rondleiding, voor zijn onderzoek naar de Joodse geschiedenis van de stad of voor zijn werk als vice-voorzitter van de oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop. Bovendien heeft hij net een artikel geschreven over Elburg in 1572 en weet hij dus alles van het jubileumjaar. Een paar jaar later bezocht Willem van Oranje de stad. „We gaan vandaag alle plekken zien die hij ook heeft bekeken.”
De eerste stop: het oude Agnietenklooster. Hier verbleven vroeger nonnen, maar die zijn er in 1578 door de gemeente Elburg „op een nette manier” uitgezet. Vervolgens nam de gemeente het gebouw in bezit.
Uit onderzoek blijkt dat Willem van Oranje in dit klooster zijn intrek nam toen hij Elburg bezocht in 1580. Met een gevolg van ongeveer honderd mensen, die veel voedsel nodig hadden. „In archiefstukken wordt tot in detail beschreven wat er allemaal is gegeten, van hoenderen en eenden tot stokvis en kostbare boomoli, wat we nu olijfolie noemen.”
Op de binnenplaats van het voormalige kloostercomplex geeft Van Norel een kleine geschiedenisles. Uit alles blijkt: hier spreekt een gepassioneerde docent. Vol vuur: „Wat denk je dat Willem van Oranje hier kwam doen?” Dan geeft hij zelf al het antwoord. „Onderhandelen. In die tijd veranderde de loyaliteit van steden nogal eens. Dan kozen stadsbesturen voor de opstandelingen, dan weer uit angst voor het officiële Spaanse gezag. Hier in Elburg had je redelijk veel lutherse en protestantse invloeden door de Duitse handelscontacten. Men was de opstandelingen goed gezind. Bovendien lag Elburg strategisch gezien ideaal. Als stadje in het noorden van het gewest Gelre was het de ideale uitvalsbasis voor onderhandelingen met graaf Rennenberg van de Noordelijke Nederlanden. Die twijfelde of hij toch niet moest overstappen van Spanje naar de rebellen.”
Met het klooster als uitvalsbasis overspoelde het gevolg het stadje – dat in die tijd zo’n 1100 inwoners had. ’s Zondags ging men „zeer waarschijnlijk” naar de Sint-Nicolaaskerk, vernoemd naar de beschermheilige van de zeevarenden. Willem van Oranje had zijn eigen hofpredikant mee, maar het is niet duidelijk of die ook is voorgegaan. „Kom, ik laat je de kerk zien. Op de wal is een mooi plekje om het hele gebouw goed op de foto te krijgen.”
Schoon maaksel
Onderweg groet Van Norel voortdurend voorbijgangers. „Tot vanmiddag!” roept hij tegen een voorbijfietsende medevrijwilliger. Even later komt hij een oud-leerling tegen. „Gefeliciteerd met je diploma, man!”
Vanaf de wal staat de kerk te pronken in de ochtendzon. Zonder spitstoren, want die is in 1693 afgebrand. Ook de glas-in-loodramen zijn gesneuveld bij de Beeldenstorm in 1566, veertien jaar voor Willem van Oranje de stad bezocht. Alle beelden, altaarstukken en priestergewaden werden uit de kerk gehaald. „Nu is het nog steeds een mooie kerk, maar sober. Calvinistisch: de preekstoel staat centraal.”
Willem van Oranje was een verdraagzaam man, aldus Van Norel. „Hij is luthers geboren, katholiek opgevoed en later gekenterd richting het calvinisme. Hij heeft als het ware in de keuken gekeken van drie religies. Zijn jongere broer Jan van Nassau was veel fanatieker, maar ook minder diplomatiek.”
Van de kerk gaat de route naar de oude Vischpoort, de enige van de vier toegangstorens die nog overeind staat. De rest is in de negentiende eeuw gesloopt omdat er geen geld was voor restauratie. Alleen de Vischpoort mocht blijven, want die diende ook als vuurtoren voor de Elburgse vissers.
Vandaag de dag staan de oude poortdeuren wagenwijd open en komen er voortdurend mensen onderdoor gefietst. Vroeger ging de poort ’s nachts op slot, onder andere om bedelaars buiten te sluiten. „Mensen moesten poortgeld betalen voor ze de stad in mochten.”
Ook hier heeft Van Norel uiteraard weer een mooie anekdote. Deze keer over prins Maurits, die twaalf jaar na zijn vader ook een bezoek bracht aan Elburg om de vestingwerken te inspecteren. „Bij deze poort zei Maurits dat de vestingstad Elburg van een bijzonder schoon maaksel was”, zegt de gids niet zonder trots.
Huurlingen
Net buiten de poort zijn de oude kazematten te vinden. In een sluitsteen staat het jaartal 1580.
De vestingwerken werden in dat jaar voltooid. De gids wijst naar een oude deur in de wal. „Via deze deur kom je in de geschutskelders. In de zomer wordt de ingang opengesteld voor bezoekers en kun je naar beneden toe onder de aarden wal door.”
Toen Willem van Oranje Elburg bezocht, waren de inwoners nog volop bezig de vesting uit te breiden. Er was al een muur en een binnengracht. Die werd kort daarna gedempt en de stad kreeg een tweede ring in de verdediging.
Ondanks de voorzorgsmaatregelen is er in Elburg niet veel gevochten. De stad is nooit belegerd geweest. Deels omdat het stadsbestuur een aantal keer switchte in loyaliteit tussen het Spaanse gezag en de opstandelingen. „Dat gebeurde in die tijd vaker, uit angst en om bloedvergieten te voorkomen.”
De inwoners zaten namelijk niet te wachten op de garnizoenen soldaten, die in die tijd voornamelijk uit huurlingen bestonden. „Het was ruw volk. Als de schatkist leeg raakte en de soldij niet op tijd werd betaald, dan gingen de soldaten gerust muiten, plunderen en verkrachten. Dat wil je niet in je stad. Elburg heeft een paar keer last gehad van zo’n garnizoen. Men was blij als de soldaten weer weg waren.”
Van Norel loopt voorbij de kazematten verder de wal op. Vroeger was dit op zondag na kerktijd en het koffiedrinken het vaste wandelrondje van veel inwoners. Hij wijst naar de polders in de verte. „Vanaf hier keek je vroeger uit op zee. Dat is nu allemaal drooggelegd. Mijn opa was visser en mijn oma ging met onweer of slecht weer hier kijken of ze in de verte de botter van mijn opa aan zag komen. Dan was ze weer gerustgesteld.”
Elburg grensde tot 1932 aan de Zuiderzee. De visserij en de handel vormden eeuwenlang een belangrijke bron van inkomsten voor de inwoners. „Tijdens zijn bezoek bemiddelde Willem van Oranje ook nog in een conflict tussen de vissers. De Harderwijkse en Elburgse vissers hadden namelijk last van de Hollandse vissers, die buiten hun territorium visten en handelden. Van Oranje schreef een brief naar hen met het uitdrukkelijke verzoek voortaan op eigen bodem te blijven. Hij was een veelzijdig man.”
Er volgt nog een kort bezoek aan het Arent thoe Boecophuis, vernoemd naar de ontwerper van het vestingstadje. Momenteel zit hier het Nationaal Orgelmuseum. Het pand diende van 1400 tot 1954 als het stadhuis van Elburg. „Willem van Oranje is hier ongetwijfeld met alle egards ontvangen om te overleggen met het stadsbestuur van Elburg.”
Stank
De laatste stop van de dag is het Gruithuis aan de Krommesteeg, het onderkomen van de oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop. Van Norel is al 38 jaar bestuurslid van deze vereniging.
Binnen zijn de oude en nieuwe sporen van gebruik naast elkaar te vinden. Hier hangt een oud wapen, daar een beamer. In een hoek staat een rek met kleding voor stadswachters en hellebaardiers–gebruikt bij demonstraties. Het ruikt er wat muf. „Kinderen zeggen altijd dat het hier stinkt”, lacht Van Norel. „Dan zeg ik: dat hoort, het is de geur van vroeger.”
Bij een kop koffie eindigt de rondleiding door het verleden van Elburg. En: mocht het bezoek van de Vader des Vaderlands aan de vestingstad baten? „Op de laatste dag van zijn verblijf hoorde Willem van Oranje dat graaf Rennenburg toch had gekozen voor de Spaanse vorst.”