Na 150 dagen oorlog in Oekraïne is de Westerse steun voor het land nog altijd sterk. Maar overleeft die ook een mogelijke energiecrisis in de winter of zijn we dan echt oorlogsmoe?
Toen de oorlog in Oekraïne zo’n vier maanden aan de gang was, begon het woord ”oorlogsmoeheid” op te duiken. Begin juni zei de Oekraïense president Volodimir Zelenski bang te zijn dat moeheid in het westen ertoe zou leiden dat Kiev met zachte drang gedwongen zou worden compromissen te sluiten en de oorlog te beëindigen. „De moeheid neemt toe, mensen willen een soort uitkomst die goed is voor hunzelf, maar wij willen een (goede) uitkomst voor onszelf”, zei hij.
Eind juni sneed ook de Britse premier Boris Johnson het thema aan bij de aftrap van een ontmoeting van de G7 in Duitsland. „De realiteit is dat er moeheid zal ontstaan bij de bevolking en politici”, hield hij zijn collega’s voor. Zijn waarschuwing erbij: dit zou de eensgezinde opstelling in het Westen tegenover Rusland wel eens onder druk kunnen zetten.
Vermoeidheid is een bekend verschijnsel als oorlogen langer duren. Militair historicus Christ Klep noemde het fenomeen in talkshow M op 9 maart ironisch „de wet van Klep.” Na een goede week worden we oorlogsmoe, legde hij uit, „misschien wel uit een vorm van zelfbescherming.” Het herinnerde hem aan de Amerikaanse inval in Irak in 2003, toen de belangstelling van de internationale pers al na een dag of drie, vier over zijn hoogtepunt heen was.
Symptomen
Klep zei in M de eerste tekenen van oorlogsmoeheid in de samenleving te herkennen toen hij na twee weken oorlog in Oekraïne een ander soort vragen begon te krijgen: „Hoelang gaat dit nog duren?” En: „Komt er nog een einde aan?”
Mogelijke andere indicatoren van oorlogsmoeheid somde de Franse filosoof Bernard-Henri Lévy maanden later, op 30 juni, op in de Franse weekblad Le Point. Hij hoorde de vermoeidheid doorklinken in gesprekken over „escalatie” van het conflict, verbonden met de waarschuwing dat wij „als slaapwandelaars” meegezogen worden in de consequenties ervan. Hij bespeurde het ook in onrust over stijgende gasprijzen en in pogingen van zelfbenoemde critici om „de dictatuur van de emotie” te temperen. Hun prediking: bekijk de zaken nu eens nuchter en zie in dat de oorlog snel ten einde moet komen.
Wie bij dit soort overwegingen de lachende derde is, laat zich volgens Lévy raden. „Poetin ziet democratieën ongetwijfeld als grillig en veranderlijk, frivool en wispelturig”, waarschuwde hij. „Alles wat hij moet doen, is wachten.”
Winterstrategie
Precies dat is Poetins winterstrategie, schreef commentator Thomas L. Friedman vorige week in The New York Times. „Als de gemiddelde temperaturen in Europa lager liggen dan normaal, als de gemiddelde wereldwijde olie- en gasvoorraden slinken, als de gemiddelde prijzen hoger zijn dan gebruikelijk en als stroomuitval door energietekorten wijdverbreid wordt, is er een goede kans dat Europese NAVO-lidstaten er bij president Volodomir Zelenski op aan zullen dringen een deal met Rusland te sluiten –wat voor deal dan ook– om de oorlog te stoppen.”
Pierre Haroche, onderzoeker aan de militaire academie IRSEM in Parijs, begrijpt daarom goed dat Zelenski zich zorgen maakt over moeheid aan westerse zijde. „Hij is in hoge mate afhankelijk van westerse steun en moet die dus op peil zien te houden”, zegt hij telefonisch.
Of er sprake is van oorlogsmoeheid in Europa betwijfelt hij echter. „Ik denk niet dat het de juiste term is. Direct na het begin van de oorlog is er sprake van een emotioneel shockeffect”, legt hij uit. „We hadden de oorlog niet aan zien komen. Na een paar weken begint die echter bij het nieuwe normaal te horen en is het niet meer het allerbelangrijkste nieuws. De afwegingen worden complexer, er zijn meer vragen te stellen. Dat zou ik niet per se als uitingen van moeheid willen bestempelen. Het is een andere fase: er moet beleid gemaakt worden voor de middellange- en lange termijn.”
Dus ja, er duiken nieuwe vragen op over de kosten van onze sancties, zoals inflatie, de energietoevoer en de consequenties voor eerder gestelde klimaatdoelen. „Het hoeft er echter niet toe te leiden dat we de teugels laten vieren, al is het wel zo dat harde beslissingen moeilijker worden en meer uitleg behoeven. In de eerste fase van de oorlog was de steun onder de bevolking vanzelfsprekender.”
De onderzoeker ziet een duidelijke parallel met de coronapandemie. „Er was ook toen eerst sprake van een sterke emotionele schok. Regeringen beloofden zich „tegen elke prijs” in te spannen om de pandemie ten einde te brengen. Later werd het beleid meer gewogen.”
Verwachtingen
Wat de Franse deskundige betreft komt het er aan Europese zijde vooral op aan de verwachtingen van de bevolking bij te stellen en de consequenties van de oorlog duidelijk te maken. „De Franse president Macron nam de term ”oorlogseconomie” al in de mond. Hij wilde ermee duidelijk maken hoezeer de oorlog alle sectoren van de economie zal gaan raken, niet alleen defensie en de energiesector. Het is geen ”business as usual” meer. Leiders moeten hun bevolking daarop voorbereiden.”
Ook hier ligt een vergelijking met de coronapandemie voor de hand. „Dat was een gezondheidscrisis die vroeg om maatregelen met grote consequenties voor de hele samenleving. Dan is het cruciaal dat de bevolking begrijpt waarom zulke verstrekkende maatregelen nodig zijn.”
Haroche heeft er goede hoop op dat de eenheid in Europese Unie ten opzichte van Oekraïne niet aan oorlogsmoeheid ten onder zal gaan. „Dat Europa aan het begin van de oorlog een front vormde, hielden velen al niet voor mogelijk. Toch kwam Brussel in verrassende eensgezindheid tot stevige maatregelen. Ik denk dat de EU in staat is die eenheid vast te houden.”
De grond daarvoor ligt volgens hem in het feit dat de ontstane problemen Europese landen juist ook naar elkaar toedrijft: in samenwerking ligt een deel van de oplossing. „In gezamenlijkheid kunnen we noodzakelijke stappen te zetten op het gebied van energie, veiligheid en defensie.”
De beste oplossing ziet Haroche in een stevig Europees fonds om de defensie van de lidstaten te versterken. „Ik zou het niet enkel willen laten afhangen van de bereidwilligheid van lidstaten om budgetten op te schroeven. Met een fors defensiebudget zou Europa een krachtige vuist tegen Rusland maken, juist ook om de hoop aan Russische zijde op oorlogsmoeheid de ontkrachten. Het signaal edat ervan uitgaat is dat we voor de lange termijn een sterke defensie organiseren. In tijden van oorlog kan Europa nu eenmaal niet leven met een defensiebudget voor vredestijd.”
Uitgeput
Goede voorbereidingen op een mogelijk lange oorlog. Dat is ook het pleidooi van Alexander J. Motyl, hoogleraar politieke wetenschappen aan de Rutgers University in Newark, bij New York, en specialist op het gebied van Oekraïne en Rusland. In een vlammend opinieartikel in The Hill vroeg hij zich eind juni af of het Westen wel voldoende beseft wat er op het spel staat als ze zich overgeeft aan wat hij Oekraïnemoeheid noemt. Het is een vorm van moeheid die Motyl, wiens ouders vanuit de Oekraïense stad Lviv naar de Verenigde Staten trokken, al sinds de onafhankelijkheid van zijn moederland in 1991 geregeld ziet opduiken.
„Mijn centrale punt was dat Oekraïnemoeheid een terugkerend fenomeen is en meer zegt over westers ongeduld dan over Oekraïne”, licht hij desgevraagd toe. Dat ongeduld is volgens hem echter totaal misplaatst, zeker nu. „De oorlog gaat niet enkel over Oekraïne, maar over de toekomst van Europa en de wereld. We kunnen het ons niet veroorloven vermoeid te worden in het vooruitzicht van de ondergang van de democratie en de triomf van het fascisme.”
Volgens Motyl moeten we beseffen dat Rusland onder Poetin „een fascistische staat is geworden met onbeschaamde imperialistische doelstellingen. Poetin, Medvedev en vele anderen hebben al laten weten dat hun doel niet enkel Oekraïne is, maar het herstel van het Russische Rijk. Als Oekraïne valt, zijn de Baltische Staten, Kazachstan en Polen waarschijnlijk de volgende doelen.”
Van oorlogsmoeheid in Oekraïne zelf zegt hij nog niets te horen. „Mensen zijn fysiek, emotioneel en spiritueel uitgeput. Maar ze blijven geloven in de rechtmatigheid van hun zaak, in de noodzaak om te vechten en de onontkoombaarheid van de overwinning. Ze kunnen daarin al dan niet gelijk hebben, maar hun moraal blijft hoog.”