Van verdrukking van christenen is in de Verenigde Staten geen sprake. „Maar er is wel reden tot zorg”, zegt de Amerikaanse politicoloog Micah Watson.
Op zijn werkkamer op Calvin University in Grand Rapids hangt recht voor zijn bureau een portret van de reformator Johannes Calvijn. „Ja, in zijn spoor wil ik gaan, zeker ook als het gaat om politieke vragen. Ik deel zijn gedachte dat Gods wet normatief is op alle terreinen van het leven”, zegt Watson. De politicoloog houdt zich bezig met vragen rond de verhouding kerk en staat en rond godsdienstvrijheid. „Een terrein waar veel discussie over is en waar ik zorgwekkende tendensen zie.”
„We moeten niet overdrijven”, zegt hij direct aan het begin van het gesprek. „Amerika is nog steeds een land waar het christendom dominant is; waar christelijke normen en waarden diep in het DNA van politiek en samenleving zitten. Vergeleken met christenen elders op de wereld hebben we het hier goed.”
Watson maakt zich wel zorgen over de ontkerstening van zijn land. „De secularisatiecijfers schieten omhoog. Jongeren groeien op zonder enige weet te hebben van het geloof in God. Zij stellen steeds vaker de vraag: Waarom is godsdienst zo bijzonder en kent de wet voorrechten toe aan kerken? Zij zien het geloof meer als een hobby en snappen niet dat een christelijke levensovertuiging consequenties heeft voor je doen en laten van alle dag. Dat iemand achter de voordeur gelooft, vinden zij prima. Maar zodra je naar buiten treedt, moet je het volgens hen wegstoppen. Met het argument dat er een scheiding tussen kerk en staat is, probeert men zo het geloof monddood te maken.”
Discussie over de verhouding tussen kerk en staat is er volgens Watsons de hele Amerikaanse geschiedenis door geweest. „Daarbij is niet het punt dat er een scheidingsmuur tussen beide bestaat. Het debat gaat om de vraag hoe strikt die scheiding moet zijn.”
Kerk en corona
Watson roept in herinnering dat de scheiding van kerk en staat voor het eerst expliciet is verwoord in een brief van Thomas Jefferson, de derde president van de VS, aan een groep baptisten. Hij wilde hen ervan verzekeren dat ze in de VS vrij waren hun geloof te beleven en kerk te zijn zoals zij wilden. „De scheiding tussen kerk en staat vind je dus niet in de grondwet; de vrijheid van godsdienst wordt daarin wel genoemd. Maar iedere Amerikaan weet en vindt dat de staat zich niet met de kerk moet bemoeien en omgekeerd ook niet.”
Die regels golden in eerste instantie in ieder geval voor de federale overheid. In het begin waren er nog wel staten, zoals Massachusetts en Georgia, die een staatskerk hadden, aldus de politicoloog. „In de loop van de geschiedenis is daar een einde aan gekomen. Massachusetts deed dat in 1843 als laatste.”
De scheiding tussen beide werd een discussiepunt toen bij het begin van de coronapandemie de overheid kerken beperkingen oplegde. Een van de argumenten die bezwaarde kerken gebruikten, was dat de staat niet in de rechten en bevoegdheden van de kerken moest treden. Watson oordeelt genuanceerd over die aanpak. „Dat juridische argument vond ik zwak. In tijden van rampspoed mag de overheid ook aan kerken regels opleggen. Dat gebeurt ook bij oorlogen en natuurrampen. De Bijbelse regels voor de eredienst kennen ook uitzonderingen. David mocht de toonbroden uit de Tabernakel gebruiken. En de Heere Jezus zegt dat de sabbat er is voor de mens en niet omgekeerd. Als het leven van mensen in gevaar is, dan kun je van de gewone regels afwijken. De strikte regels waren er ook niet om de kerken te knevelen, zoals sommigen beweerden. Ze waren in het belang van de gezondheid van kerkgangers.”
Problemen met de regels kreeg Watson toen overheden selectief werden. „Restaurants, bars en grote winkels mochten open zijn, maar kerken moesten gesloten blijven. Dat onderscheid acht ik onterecht.”
De argumenten van kerken en voorgangers die van meet af aan bezwaar maakten, kan hij invoelen. De predikant van een megakerk in California, John MacArthur, stelde bijvoorbeeld dat de verkondiging van het Woord te allen tijde moet doorgaan. „Ik ben het met hem eens dat het uitdelen van het Brood des levens onder alle omstandigheden door moet gaan. De Bijbel leert ons dat het geestelijke boven het natuurlijke gaat. Niet de natuurlijke dood is het ergste, maar de geestelijke. Maar in mijn opvatting kon de prediking plaatsvinden, zij het dat dit dan via noodvoorzieningen zoals livestreams.”
Met „verdriet” constateert Watson dat de discussie over de positie van de kerken in coronatijd een negatief effect heeft gehad op het debat. „Juist toen zijn seculieren de vraag gaan stellen waarom de kerken eigen rechten hebben. Wat het effect daarvan is op de langere termijn moeten we afwachten”
Vooralsnog maakt de Amerikaanse politicoloog zich echter meer zorgen over de vraag hoe geloof en politiek zich verhouden. „Dat is iets anders dan de discussie over kerk en staat.” Watson constateert dat progressieven nauwelijks nog begrip op kunnen brengen als hun ideeën botsen met de Bijbelse normen en waarden. „Dan raken zij op tilt en gaan om zich heen slaan.”
Beroep op Bijbel
Het meest pregnant is dat volgens hem zichtbaar in de discussie over de lhbt-rechten. „De moderne visie op seksualiteit en persoonlijke identiteit staat haaks op wat de Bijbel leert. Op dat punt zoeken politiek en rechtspraak naar een nieuw evenwicht tussen de verschillende rechten en vrijheden. Maar ik maak me grote zorgen. De teneur in de politiek is dat alles met kunnen en er geen grenzen zijn. De regering-Biden wil op dit terrein alle remmen losgooien.”
Soms verbaast Watson zich over de kwesties die in politiek en media voor het voetlicht worden gebracht. Als voorbeeld noemt hij een recent artikel over een leerling op een middelbare school die soms per dag wisselt van geslacht. „De ene dag voelt hij zich jongen, de andere dag meisje. Per dag moeten docenten die leerling vragen of zij deze als jongen of als meisje moeten aanspreken. En o wee, wanneer een docent zich vergist, dan is er veel stampij. Het is bizar. Maar progressieven vinden dat deze leerling alle recht heeft te eisen dat er met hem rekening wordt gehouden, terwijl ieder weldenkend mens aanvoelt dat dit onwerkbaar is. Dit soort kwesties wordt hoog opgespeeld en een beroep van een christen op de Bijbel werkt dan als een rode lap op een stier.” Watson wijst er op dat de Bijbel nog steeds een belangrijke plaats in de Amerikaanse samenleving inneemt. „Elke rechtszitting begint met een ambtsgebed: ”May God save this honourable court.” En op elk dollarbiljet staat nog steeds: ”In God we trust”. Dat is veelzeggend.
Tegelijk constateert hij dat progressieven heel selectief zijn in hun bezwaren tegen het citeren van de Bijbel. „Een van onze nationale helden is Martin Luther King, een predikant. Hij gebruikte in zijn toespraken vaak de Bijbel. Maar geen enkele progressieve politicus of opinieleider noemt hem een slechte leider. Integendeel, men verafgoodt hem bijna. Nog een voorbeeld: als iemand zegt dat de Bijbel ons leert aandacht te hebben voor de armen, wat inderdaad zo is, klinkt er geen protest. Maar als de Bijbel wordt aangehaald om een conservatief standpunt te verdedigen, slaat men direct aan. Het gaat dus niet om de Bijbel, maar om bepaalde opvattingen.”
Polarisatie
Het is vooral de toenemende aversie tegen oude, Bijbelse waarden die Watson met zorg vervult. „De progressieve beweging wil daar van af. En de polarisatie draagt eraan bij dat het debat feller wordt. Feitelijk is er sprake van een geestelijke strijd.”
De voorbeelden liggen volgens hem voor het oprapen. „Neem de kritiek die er nu is op het hooggerechtshof. Iedereen weet dat je een topjurist moet zijn, wil je voor benoeming in aanmerking komen. Maar nu wordt gedaan alsof de rechters pionnen zijn van een bepaalde politieke opvatting die willoos doen wat hun politieke voormannen verlangen. De drie laatst benoemde opperrechters worden weggezet als ultra-conservatief.
Elke uitspraak die niet past in het progressieve denkkader, wordt geduid als intolerant, aldus Watson. „Dat is een framing die ervoor zorgt dat de rechters geen goed meer kunnen doen. De bezwaren tegen hen tijdens de benoemingsprocedure waren niet dat hun juridische kennis onvoldoende is, maar draaiden feitelijk erom dat zij een christelijke levensvisie hebben. Dat is zorgwekkend, niet alleen omdat je hier de intolerantie jegens christenen ziet, maar ook omdat de aanhoudende kritiek op hen het gezag van de rechterlijke macht ondergraaft.”
Met uitspraken over de toekomst is Watson voorzichtig. „Maar ik ben er niet gerust op. Er verschuift wel wat en de polarisatie doet er geen goed aan. Christenen moeten er echter niet verbaasd over zijn. Christus heeft Zijn volgelingen gezegd dat het steeds moeilijker zal worden. Desondanks moeten zij zich niet laten meesleuren door de vloedgolf van secularisatie. Zij dienen standvastig te zijn. Jezus beloofde Zijn discipelen: Ik ben met U al de dagen tot de voleinding van de wereld. Dat is een garantie die meer waard is dan de grondwettelijke vrijheid van godsdienst.”
Toch eindigt Watson niet in mineur. „Ik ben niet zonder hoop. De geschiedenis leert dat er wonderen gebeuren. Wie had gedacht dat de Berlijnse Muur zou vallen? En welke opwekkingen heeft de kerkgeschiedenis niet gekend? Zoiets kan ook nu of in de toekomst weer gebeuren. God doet ook nu nog wonderen.”