OM fel gekant tegen conceptregeling levensbeëindiging minderjarigen
Het College van procureurs-generaal, de top van het openbaar ministerie, staat afwijzend tegenover de conceptregeling voor actieve levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, waar op dit moment de laatste hand aan wordt gelegd.
Zo’n regeling is overbodig en op de huidige ontwerpregeling die is opgesteld vanuit de ministeries van Volksgezondheid en Justitie valt bovendien inhoudelijk veel aan te merken, aldus verantwoordelijk procureur-generaal M. Otte. De topmagistraat schrijft dat in een advies waar het ministerie van Volksgezondheid om had gevraagd.
De in 2002 van kracht geworden euthanasiewet regelt onder welke voorwaarden artsen mogen besluiten tot euthanasie bij patiënten van 12 jaar en ouder. Aanvullend daarop trof het kabinet-Balkenende II in 2007 een extra regeling, die voor actieve levensbeëindiging voor baby’s van 1-12 maanden was bedoeld. Kern daarvan is dat een beoordelingscommissie van twee artsen, een jurist en een ethicus nagaat of een arts zorgvuldig heeft gehandeld. Komt zij tot die slotsom, dan geldt zo’n oordeel als een zwaarwegend advies aan het adres van het openbaar ministerie om niet tot strafvervolging over te gaan.
Een selecte groep van kinderartsen dringt er al jaren op aan dat er ook voor kinderen van 1-12 jaar zo’n regeling moet komen. Aan die oproep gaf toenmalig zorgminister De Jonge in 2020 gehoor. Over de nadien tot stand gekomen conceptregeling wint zorgminister Kuipers nu her en der advies in. Maar de reactie van het OM is dus duidelijk: niet doen.
Er is, zo schrijft Otte, onder kinderartsen nog geen uitgekristalliseerde professionele norm over welk lijden van kinderen dermate ondraaglijk is dat alleen levensbeëindiging daar een eind aan kan maken. Zo’n norm hoort er volgens hem wel te zijn, wil de arts zich kunnen beroepen op overmacht. De regeling die nu is opgesteld biedt ruimte om behalve het actuele lijden ook het toekomstig lijden mee te wegen, waarvan artsen verwachten dat het geregeld kan terugkeren.
Ook aan het lijden van ouders kent het stuk gewicht toe, maar het OM meent dat de vereiste consensus onder artsen daaromtrent, ontbreekt.
Het College houdt er verder rekening mee dat de regeling niet zal bijdragen aan het transparanter worden van het handelen van artsen, terwijl dat wel het doel is. Volgens de conceptregeling blijft het OM de instantie die over de vervolging beslist. Dat gegeven maakt artsen terughoudend om zich bij de beoordelingscommissie te melden, zo kwam uit een eerder evaluatieonderzoek naar voren.
Het OM meent verder dat de ruimte die de bestaande strafwet al biedt aan artsen die zich op overmacht willen beroepen, volstaat.
Voor het opstellen van het advies liet het OM zich adviseren door twee gerenommeerde deskundigen die al een reeks publicaties over de problematische kanten van actieve levensbeëindiging bij (wilsonbekwame) kinderen op hun naam hebben staan. Beiden vellen een kritisch oordeel over het stuk dat Kuipers voor advies heeft rondgestuurd. Zo verwijt gezondheidsrechtjurist mr. dr. J. Dorscheidt de artsen die op de regeling aandrongen een vorm van „medisch-professioneel activisme” dat het belang van een externe, rechterlijke toets op levensbeëindigend handelen bij minderjarigen ten onrechte relativeert.
Ook hoogleraar straf(proces)recht P. Mevis noemt de regeling voorbarig en wil in dit stadium meer regie voor de rechter. De jurist vindt het zorgvuldiger om pas een algemene regeling in het leven te roepen, nadat de rechtspraak vaker in staat is gesteld zich een aantal maal te buigen over een concreet strafdossier. In Nederland is dat tot nu toe nog maar één keer gebeurd.
Toen De Jonge de regeling in 2020 aankondigde in de Tweede Kamer nam hij alvast een voorschot op de inhoud daarvan. Eén van de vereisten zou zijn dat levensbeëindiging alleen zou worden toegestaan bij kinderen van wie wordt verwacht „dat zij binnen afzienbare tijd zullen overlijden”, schetste de bewindsman. Dat criterium blijkt intussen te zijn geschrapt, met als argument dat stervensverwachting een relatief begrip is dat niet in een specifieke tijdsduur te vatten is.
„Weinig overtuigend”, aldus Mevis. Hij wijst op het risico dat door het laten vervallen van deze eis ook de medische prognose en de waardering van het toekomstig lijden een grond kan vormen voor levensbeëindiging.
Het OM deelt die zorg en waarschuwt dat dit kan conflicteren met het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK). Uit dit verdrag vloeit voort dat lidstaten dienen te erkennen dat een gehandicapt kind een volwaardig en behoorlijk leven hoort te hebben. „Gehandicapte kinderen hebben dan ook recht op bijzondere zorg. Dit alles leidt er niet toe dat op voorhand is uitgesloten dat het leven van een ernstig ziek kind, dat uitzichtloos en ondraaglijk lijdt, wordt beëindigd. Het betekent wel dat telkens goed moet worden bewaakt dat meer permissieve wet- en regelgeving op dit vlak niet op gespannen voet komt te staan met de mensenrechten. Zeker waar het gaat om levensbeëindiging van (meervoudig) gehandicapte kinderen”, aldus het OM.
Wanneer Kuipers de regeling aan de Kamer wil voorleggen, is nog niet bekend. Omdat het geen wetswijziging betreft, is aanvaarding bij meerderheid van stemmen niet nodig. Wel kan de besluitvorming worden geparkeerd zolang de Kamer om aanvullende, schriftelijke opheldering vraagt.