BuitenlandKoptische christenen
Terug naar het strand van de martelaren van Egypte

Toen jihadisten op een Libisch strand hun messen langs de kelen van hun 21 slachtoffers haalden, wakkerden ze ongedacht bij veel christenen een diep verlangen aan: om net zo standvastig te zijn als deze 21 kopten. Maar het valt niet mee om de juiste toonhoogte te vinden voor dit lied van verlangen.

Jacob Hoekman
24 December 2021 09:35
beeld Al Hayat
beeld Al Hayat

De zon gaat bijna onder als ik arriveer in Al-Our. Het is een plattelandsdorp zoals er honderden zijn aan de oevers van de Nijl in Opper-Egypte. Ezeltjes trekken zwaarbeladen karren met vruchten van het land over onverharde en stoffige landweggetjes.

De huizen zijn eenvoudig. In de openstaande deuren zitten jongetjes en meisjes, die met open mond naar het buitenlandse bezoek kijken. Dat is ook niet zo vreemd, want voor me uit en achter me aan rijden Egyptische politiewagens die hun sirenes bij iedere straathoek laten loeien – ook al lopen de passerende ezels er geen stap harder door.

Die agenten rijden daar voor mijn veiligheid, zo luidt de officiële lezing. En om me in de gaten te houden, denk ik zelf. In dit land zijn spanningen tussen christenen en moslims nooit ver weg, terwijl daar de beladen geschiedenis van Al-Our nog eens bovenop komt.

Woedend roofdier

Die geschiedenis is beladen sinds eind 2014 – toen Islamitische Staat tekeerging als een woedend roofdier en grote delen van Syrië, Irak en Libië in handen had gekregen. In dat laatste land, Libië, hadden jihadisten van IS twintig Egyptische constructiewerkers en één Ghanese arbeider opgepakt tijdens twee afzonderlijke overvallen. Allen waren christen en dat was ook de reden waarom ze waren opgepakt.

Het zou niet lang duren of ”de 21”, zoals ze internationaal bekend werden, kwamen gruwelijk aan hun einde. Op 15 februari 2015 publiceerde Al-Hayat, het mediakantoor van IS dat bekendstond om zijn gelikte producties, een filmpje van 5 minuten. De beelden staan bij tallozen in het geheugen gegrift.

Een lange stoet van 21 christenen, gekleed in oranje overalls, komt aanlopen. Achter elk van hen loopt een strijder van Islamitische Staat. Langs een rotspartij gaat de weg naar de kustlijn. Daar vinden de 21 hun einde. Met messen worden hun kelen doorgesneden.

De reden? De mannen zijn christen, en dus „kruisvaarders.” „Wij zweren bij Allah, de zee waarin jullie het lichaam van Osama bin Laden hebben gegooid, zullen we vermengen met jullie bloed”, zegt de leider van de groep. Wat volgt, zijn beelden van de golven die stukslaan op het Libische strand – inderdaad roodgekleurd van het bloed van de 21 martelaren.

Trots en blij

De meesten van “de 21” kenden elkaar al lang. Dertien van hen kwamen uit Al-Our, het dorp aan de oevers van de Nijl in Opper-Egypte. Ook zeven anderen kwamen uit dezelfde regio. De laatste, Matthew, was de enige niet-kopt: hij was een christen uit Ghana.

Sinds die dag in februari 2015 is Al-Our nooit meer hetzelfde geweest. Maar op een andere manier dan je zou verwachten. Wie het dorp vandaag bezoekt, treft geen neerslachtige gemeenschap aan, verscheurd door rouw en verdriet, maar families die trots zijn en blij. Ze hebben het voorrecht om een martelaar in de familie te hebben.

17814795.JPG
beeld AFP, Ibrahim Ezzat

Die trots is al van heinde en verre te zien. Even buiten de bebouwde kom is de achterliggende jaren een gigantische kathedraal verrezen, nota bene met financiële steun van de Egyptische overheid. Dit is de ”Kerk van de Rechtvaardige Martelaren van Libië, Martelaren voor het Geloof en het Vaderland, in het dorp Al-Our in het bisdom Samalout”, zoals de volledige naam van het pompeuze gebouw luidt.

Die naam is voorgedragen door niemand minder dan president Sisi van Egypte. Hij regeert zijn land weliswaar met harde hand, maar voor de koptische christenen van Egypte is hij een zegen. Hij was het die voorstelde dat de 21 niet alleen martelaren van de kerk zouden worden, maar ook van heel Egypte. Niet minder dan zeven dagen van nationale rouw kondigde hij af na hun dood, terwijl hij tegelijkertijd zijn straaljagers naar Libië stuurde om vergeldingsaanvallen uit te voeren.

Stralenkrans

Als ik bij de kerk arriveer, is het zo goed als donker. Een conciërge knipt een aantal felle schijnwerpers aan. Ze zijn gericht op hét grote kunstwerk dat op het kerkplein staat: 21 mannen in brons, allemaal met hun eigen unieke gelaatstrekken en allemaal met een stralenkrans om hun hoofd. Achter hen, met uitgestrekte armen, Degene Die ze beleden tot het laatst: hun Heere Jezus.

Een jongetje van een jaar of vier zit op het monument, tussen de martelaren. Hij is een van de weinige bezoekers op dit moment. Dat is op andere tijden wel anders: sinds de opening van de kathedraal in februari 2018 heeft de kerk duizenden bezoekers vanuit de hele wereld mogen verwelkomen.

17814800.JPG
Samuel Suleiman. beeld Jacob Hoekman

„Onze broeders zijn in het paradijs”, zei Emad Suleiman bij de opening van de kerk tegen aanwezige media. Hij is de broer van Magued Suleiman, een van de 21 martelaars. Verdriet toonde hij niet. „Wij zijn hier blij mee en we bidden voor hen”, voegde hij eraan toe.

Ik loop de kerk in, die uit twee verdiepingen bestaat. De eigenlijke kerkzaal is boven, maar de meeste bezoekers blijven beneden. Daar liggen, achter een houten hek en onder een glazen plaat, 21 houten kisten. Het zijn de originele kisten die zijn gebruikt om de lichamen van Libië naar Egypte te vervoeren nadat IS in Libië was verslagen.

17814801.JPG
De kist van Magued Suleiman is samen met die van twintig anderen te vinden in de kathedraal van Al-Our. Naast de kisten liggen de overalls die de martelaren droegen toen ze werden gedood. beeld Jacob Hoekman

In de gedenkruimte tref ik de 24-jarige Samuel Magued Suleiman, zoon van de vermoorde Magued. Hij staat bij de kist van zijn vader en hij vindt het een eer om over hem te vertellen, zegt hij met een verlegen lach. „Ik kan me een belangrijke eigenschap van mijn vader nog heel goed herinneren: dat hij heel eerlijk en betrouwbaar was”, zegt Samuel. „Hij vond op een dag een portemonnee met geld erin, dat hij goed kon gebruiken, maar hij heeft de portemonnee teruggebracht naar de eigenaar.”

Oranje overall

Soortgelijke verhalen zijn over meer leden van de groep te horen. Ze waren allemaal eenvoudig, nederig, verwachtten niet te veel van het leven. En allen waren ze gelovig – misschien in de herinnering nog wat meer dan in de werkelijkheid. „Als hij thuis was, bezocht hij iedere dienst in de kerk, nooit sloeg hij over”, zegt Samuel stellig over zijn vader.

De jongeman kijkt naar de oranje overall die in de vitrine ligt. De stof is intussen beige geworden en bevlekt met donkere, onbestemde vlekken – het bloed van zijn vader. Ernaast ligt een stuk touw – hetzelfde touw waarmee de handen van zijn vader op diens rug waren vastgebonden. Zo troffen opsporingsdiensten in Libië zijn lichaam aan onder het zand.

„Ik weet nog goed wanneer ik hoorde dat er iets met mijn vader was gebeurd”, herinnert Samuel zich die 15e februari van 2015. „Ik was die dag op school en ging snel naar huis. Daar zag ik op tv dat hij hoorde bij de groep die op het strand was onthoofd. We konden hem eenvoudig herkennen in de rij van martelaren die op het strand werden getoond.”

Er borrelen meer vragen in me op dan Samuel kan beantwoorden. Wat doet zoiets met een jongen van destijds 17, 18 jaar oud? Hoe ga je na zo’n mokerslag als familie verder? Waar put je moed uit? Welke verwachting heb je nog van de toekomst?

Maar Samuel vindt het vreemde vragen. Het is duidelijk lastig voor hem om dit soort persoonlijke emoties te moeten delen. Het lastigst is echter dat hij aanvoelt dat ik verdriet bij hem verwacht, terwijl Samuel vooral trots is. „Natuurlijk mis ik mijn vader”, zegt hij uiteindelijk. „Ik werk in Sharm al-Sheik, in een van de hotels daar. Maar als ik vrij ben en ik ga terug naar Al-Our, zoek ik meestal even deze kerk op. Ik vind dat belangrijk, het voelt een beetje als mijn tweede thuis.”

In het dorp wonen nog altijd zijn moeder en zijn twee zusjes. Samuel is de kostwinner geworden. Maar of hij daarmee ook de plaats van zijn vader heeft ingenomen? Verlegen schudt hij zijn hoofd. „Dat verdien ik niet, zo veel eer.”

Kortsluiting

Als ik later ronddwaal in het kerkgebouw, en de persoonlijke bezittingen bekijk die bij de lichamen van de 21 martelaren werden gevonden, merk ik dat Samuels antwoorden me een soort kortsluiting bezorgen. Ik weet er niet goed raad mee, met deze hang naar martelaarschap. Maar ligt dat aan mij of aan hen?

Op zoek naar antwoorden herlees ik later een brief van Ignatius, de beroemde bisschop van Antiochië uit de 1e eeuw na Christus. Ik herinner me dat hij uitzinnig schreef over de martelaarsdood die hem wachtte. „Vuur en kruis en hordes wilde beesten en verminking, vierendeling, bottenversplintering, amputaties en vermaling van heel mijn lijf, de boze folteringen van de duivel: kom maar over mij heen! Zolang ik Jezus Christus maar bereik”, aldus een opgetogen Ignatius.

De vertaler van zijn werk, Vincent Hunink, slaat de spijker op de kop als hij zegt dat Ignatius met dit soort teksten de moderne lezer verbijsterd achterlaat. Hoe kreeg de bisschop dit soort zinnen ooit uit zijn pen? „Ik hoop dat ik mag genieten van de wilde beesten die voor mij zijn klaargezet.”

Maar hier in Al-Our in Opper-Egypte zou niemand echt verbijsterd zijn over dit soort woorden. Niemand uit de familie van Magued Suleiman, maar anderen ook niet. De Duitse schrijver Martin Mosebach bezocht voor zijn boek ”De 21” verschillende families en priesters. En steeds tekende hij hetzelfde refrein op. „Ze wisten hoe gevaarlijk het was in Libië en toch zijn ze gebleven. Ze waren niet bang om martelaar te worden, integendeel. Ze waren bereid om te sterven, ze verlangden er zelfs naar. Dat doen we allemaal! We zijn allemaal bereid en we verlangen ernaar, want we willen opkomen voor Christus.”

De lijn van de 1e eeuw in Antiochië naar de 21e eeuw in Opper-Egypte is ononderbroken. Martelaren waren er toen en martelaren zijn er nu. Het is in de Koptisch-Orthodoxe Kerk nooit anders geweest. De koptische kalender is er zelfs aan ontleend: die begint niet met de geboorte van Christus, maar in 284, toen keizer Diocletianus vooral in Egypte grote aantallen koptische christenen liet martelen en vermoorden. Toch hield de kerk stand, en daar laten de kopten zich op voorstaan ook. Het verlangen naar een ander leven, een beter leven, voerde vast niet altijd de boventoon, maar het wás er wel degelijk.

Verschillende toonsoort

Het is dit terugkerend lied van verlangen naar de overkant dat ik hoor onder de kopten. En het verwarrende is: daar op dat Libische strand werd het zowel gezongen door de martelaars als door hun beulen, zij het in een heel verschillende toonsoort.

De beulen, die wilden letterlijk naar de overkant. Daar, met het gezicht naar de golven van de Middellandse Zee, strekte de aanvoerder zijn dolk uit naar het water. Aan de overkant lag Rome, de eeuwenoude droom van jihadi’s. „Met toestemming van Allah zullen wij Rome veroveren”, zei de gemaskerde man gedecideerd in de camera.

Een andere camera gleed langs de gezichten van de slachtoffers. Sommigen keken naar beneden, anderen recht vooruit. Alsof ook zij wisten dat er een overkant is. Alsof ook zij hun lied van verlangen zongen.

Nee, niet alsof. Wie goed kijkt naar de video, ziet de lippen van sommige kopten bewegen. „Ya Rabbi Yasoea”, hoor ik ze zeggen. „O mijn Heere Jezus.”

In beide gevallen eindigde het lied van verlangen in de dood. Die kwam voor de martelaars al heel snel, maar voor de meeste beulen zou het ook niet lang duren. „Wij houden van de dood zoals jullie van het leven houden” – het is een gevleugelde uitspraak onder islamitische extremisten geworden sinds Osama bin Laden die woorden in de mond nam. Ze kregen waar ze van hielden. Rome werd nooit gehaald en de meeste jihadi’s stierven bij vergeldingsaanvallen in Libië.

Filmdirector

Ik zoek de locatie van het strand op via Google Maps, alsof ik daar antwoorden kan vinden op mijn vragen over het verlangen naar martelaarschap. Het oosten van Libië, de kuststad Sirte. Een buitenwijk aan de westrand. Het Mahari-hotel. Vanaf daar loop je zo het strand op. Dit is de plaats. Zelfs de steenachtige grond die te zien is op de video, waarlangs de 21 hun laatste stappen zetten, is op de kaart terug te vinden.

Wat niet te zien is, want dat past niet in het plaatje, is hoe IS deze operatie tot in de puntjes voorbereidde. Op dit strand achter het hotel hadden de terroristen zelfs rails neergelegd waarop een rijdende camera vloeiende beelden kon maken.

We weten wie de verantwoordelijken waren. Allereerst was daar de grootste vis van allemaal: Abu Moaz al-Tikriti. Hij zou niet lang na de moordpartij de hoogste IS-leider worden in Libië. Hij was de ”filmdirector”: op zijn aanwijzingen liep de groep, stopte de groep, duwden de beulen de hoofden van hun slachtoffers in het zand en begonnen ze te snijden.

Wie er natuurlijk ook was: Abu Amer al-Jazrawi, de gouverneur van IS voor Tripoli. Hij is degene die in de video het woord voert en in vlekkeloos Engels spreekt over het „bloed van de kruisvaarders” dat vergoten moet worden.

Sommige opnames moesten over, omdat Tikriti ze niet goed genoeg vond. Ook als de slachtoffers niet goed genoeg meewerkten, moesten scènes opnieuw worden gedaan. In het strak gemonteerde eindresultaat mag het dan net lijken alsof ze allen gedwee hun vonnis aanvaardden, maar de werkelijkheid was anders: er was wel degelijk verzet. De 21 hadden óók een verlangen om te leven en dat lieten ze merken ook. Op die momenten werd het filmen stopgezet en werd het slachtoffer in kwestie in elkaar geslagen, net zo lang tot iedereen gedwee deed wat hem werd verteld.

Verloochenen

We weten al deze details dankzij de arrestatie van een van de cameramannen, eind 2016. Hij werd door een Libische antiterreureenheid opgepakt en biechtte alles op wat hij had gedaan. Daardoor kon ook het massagraf worden gevonden waar de 21 waren begraven en waardoor hun overblijfselen uiteindelijk in de kathedraal van Al-Our terecht konden komen.

17814802.JPG
Priester Epiphanius Yunan. beeld Jacob Hoekman

In een kantoortje van de kerk spreek ik met priester Epiphanius Yunan, die zelf uit Al-Our komt en de meesten van de 21 martelaren persoonlijk kende. Hij windt er geen doekjes om dat hun dood hem aangreep, en stevig ook. „Ze waren mijn vrienden, ik ben met hen opgegroeid.”

Epiphanius was vooral voor één ding bang, vertelt hij: dat de 21 hun geloof zouden verloochenen. „Maar toen we de video zagen waarin ze worden onthoofd, konden we horen hoe ze de Heere Jezus aanriepen. Dat heeft ons veel troost gegeven.”

We staan op, lopen naar de kerk waar de kisten staan. Daar heb ik een laatste vraag voor priester Epiphanius. Omringd door de kisten, de met bloed besmeurde oranje overalls, wil ik het als iemand die niet goed raad weet met martelaarschap en de verheerlijking daarvan nog één keer van hem horen. Wat is het laatste woord? Vertelt deze kathedraal in Al-Our nu een verhaal van pijn, van dood en van lijden, of van hoop en verlangen?

De priester weet in eerste instantie geen raad met de vraag, omdat het antwoord voor hem zo voor de hand ligt. „Natuurlijk is dit een verhaal van hoop”, zegt hij uiteindelijk. Alsof iemand daar ook maar een moment aan zou kunnen twijfelen. „De martelaren zijn een voorbeeld voor ieder van ons. Een voorbeeld van hoe onze levenswandel eruit kan zien, totdat we uiteindelijk Christus bereiken.” Een grote lach breekt door op zijn gezicht. Met een brede armzwaai wijst hij naar de 21 kisten. „En het mooie is dat zij ons daar al in zijn voorgegaan.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer