Slotstuk formatie vaak eitje na slopende onderhandelingen
Nu de coalitie-onderhandelingen zijn afgerond wacht nog één klus: het uitvoeren van de formatie-opdracht door de formateur. Oftewel: de personele samenstelling rond zien te krijgen. Een eitje na bijna negen maanden formeren? Waarschijnlijk wel.
Een kabinet samenstellen? De leiders van KVP, ARP, CHU en VVD draaiden er in 1970 hun hand niet voor om. In oktober van dat jaar, maanden voor de verkiezingen van 1971, deden de vier parlementariërs in het kader van een werkbezoek Londen aan. Gezeten aan de bar van het Kensington Hotel werden daar alvast de nodige zaken geregeld. Niet alleen spraken de vier af na de verkiezingen met elkaar het kabinet te zullen vormen, ook de belangrijkste posten werden meteen maar verdeeld. Biesheuvel (ARP) premier, Schmelzer (KVP) Buitenlandse Zaken, Geertsema (VVD) Binnenlandse Zaken en Nelissen (KVP) Financiën.
De kiezer schopte de plannen nog aardig in de war. De vier verloren hun meerderheid, nieuwkomer DS’70, een afsplitsing van de PvdA, moest binnenboord worden gehengeld. Maar de afspraak vooraf bleef van kracht, de vooraf afgesproken portefeuilleverdeling kwam niet meer in gevaar.
Dat de kopstukken Rutte, Kaag, Hoekstra en Segers van VVD, D66, CDA en CU ook al maanden zo’n verdeling in de tas hebben, is niet aannemelijk. Lange tijd zag het er immers totaal niet naar uit dat Rutte-III in ongewijzigde samenstelling zou worden voortgezet. Niettemin zijn er nog genoeg andere historische feitjes voorhanden, die hoop bieden op een succesvolle afronding van de langste kabinetsformatie ooit. De belangrijkste: het is sinds 1982 niet meer voorgekomen dat een informateur zijn opdracht moest teruggeven. Oftewel, al decennialang blijkt de afronding van de formatie, het voordragen van kandidaten, geen struikelblok meer te zijn.
Is het dan een formaliteit? Dat is weer te veel gezegd. Voor zover dat tijdens de onderhandelingen nog niet is gebeurd, bespreekt de formateur in deze laatste fase met de coalitiefracties wat er moet gebeuren met de bestaande indeling van de ministeries. Zijn er die een extra minister krijgen? Moeten er departementen worden samengevoegd of juist gesplitst? Én, nog zo’n kernvraag, welk departement valt toe aan welke partij?
De fractievoorzitters gaan vervolgens in hun partijachterban op zoek naar kandidaten en stellen die voor aan de formateur die hen uitnodigt voor een gesprek. Bij dit alles geldt in het algemeen: hoe meer voorwerk er al is gedaan, hoe beter dat is. Stel bijvoorbeeld dat VVD, D66, CDA en CU al lang hebben afgesproken dat Justitie ook in Rutte IV toevalt aan het CDA. Én stel daarbij ook dat bijvoorbeeld oud-CDA-Kamerlid Madeleine van Toorenburg Wopke Hoekstra al enkele weken terug heeft laten weten daar wel voor in te zijn, dan is dat zo gepiept.
Zowel de ministerievraag als de kandidatenvraag kan nog best wat voeten in de aarde hebben. Een voorbeeld: de KVP wilde in 1952 als grootste partij alleen meedoen aan het kabinet-Drees als het nog een ministerie extra zou krijgen. Dat werd toen het ministerie van Maatschappelijk Werk, maar wat dat moest uitrichten bleef nog lang onduidelijk. De kandidatenvraag wordt soms complex, doordat een partijvoorzitter of een andere zwaargewicht zich ermee bemoeit. Zo leek VVD-senator Van Riel in 1959 op weg naar een ministerspost in het kabinet-De Quay, maar VVD-partijvoorzitter Oud stak daar een stokje voor. Van Riel was hem te conservatief, te recalcitrant.
Overigens kan een partijvoorzitter ook een bemiddelende rol vervullen. CDA-voorzitter Henk Bleker was fractievoorzitter Maxime Verhagen in 2010 uitermate behulpzaam bij het vinden van CDA-ministers die ‘Wilders-proof’ waren. In 1963 moest de KVP Gerard Veldkamp wel voordragen als minister van Sociale Zaken om de linkervleugel tevreden te stellen. Maar er was een door partijvoorzitter Aalberse georganiseerde strandwandeling voor nodig om het ijs tussen hem en KVP-premier Marijnen te laten breken.
Naar het schijnt hebben VVD, D66, CDA en ChristenUnie uitgesproken dat de helft van de aan te stellen twintig ministers en van de ongeveer tien staatssecretarissen vrouw moet zijn. Dat betekent dat vooral Hoekstra mannelijke kandidaten voor ministersposten teleur zal moeten stellen. Als hij, De Jonge en Knops alle drie door willen -wat zo schijnt te zijn- is dat al een man teveel.
Nog zo’n aandachtspuntje voor de formateur: het CPB heeft het coalitieakkoord nog niet doorgerekend. Dat kan betekenen dat de rekenmeester de onderhandelaars later moet gelasten hun werk nog een keer over te doen, bijvoorbeeld wanneer het begrotingstekort vanwege alle miljardeninvesteringen hoger uitvalt dan nu in het akkoord is afgesproken. Tegelijkertijd zullen kandidaat-bewindslieden daar wel zekerheid over willen. Wie op de nominatie staat stikstofminister te worden en boeren moet uitkopen, wil vooraf wel weten wat het kosten mag.
Toen de PvdA in 2007 Ella Vogelaar had aangesteld als minister voor Wonen, Werken en Integratie bleek PvdA-onderhandelaar Bos te hebben verzuimd een eigen budget voor haar vrij te spelen. Vogelaar moest als gevolg daarvan twee jaar lang met de pet in de hand langs de woningbouwcorporaties. Dat liep niet goed af.
Dan zijn er altijd wel wat knelpuntjes uit de categorie klein politiek leed. Zo kan het gebeuren dat de beoogde kandidaat-bewindspersoon buitenslands is, en/of nog partijloos. Maar daar zijn praktische oplossingen voor. Onderzeebootjagerkapitein Piet de Jong, in 1959 beoogd staatssecretaris van Defensie, voer in de Schotse wateren toen de plicht riep. Een helikopter hees hem op en vloog hem naar het vliegdekschip Karel Doorman dat hem aan land bracht. Snel werd hij KVP’er en zo kon de datum voor de bordesscène van het kabinet-Marijnen worden geprikt.