Binnenland

Voor kind NSB’er is het grote zwijgen nog niet voorbij

Driekwarteeuw na de Tweede Wereldoorlog heerst er nog altijd een taboe op de gevolgen van vriendschap met de vijand. Trauma’s zijn niet verwerkt, onderzoek is schaars.

L. Vogelaar
20 November 2021 12:32
beeld RD
beeld RD

Kinderen van zogenoemde foute ouders verenigden zich in 1981 in de Werkgroep Herkenning. In het Nationaal Archief in Den Haag stond die in 2001 stil bij het dertigjarig bestaan. Deze zaterdag wordt in aanwezigheid van prinses Beatrix het veertigjarig bestaan herdacht. Opnieuw in het Nationaal Archief.

Dat archief bevat de dossiers die na de bevrijding zijn aangelegd over de leden van de NSB en anderen die vriendschappelijk met de Duitsers waren omgegaan. Die dossiers worden duizenden keren per jaar geraadpleegd, zegt Cuny Holthuis-Buve, sinds zestien jaar voorzitter van de werkgroep. „Onze hulplijn wordt ook dagelijks nog gebeld.”

Geen vereniging

De werkgroep werd opgericht door radiopastor ds. A. Klamer en psychotherapeut Mario Montessori. Zij klopten aan bij het toenmalige ministerie van CRM omdat ze constateerden dat veel kinderen van foute ouders tobden met ernstige problemen. Bij de bestaande instellingen voor hulp aan oorlogsgetroffenen –verenigd in de stichting Icodo– waren ze tot in de jaren 90 niet welkom.

Het ministerie vreesde dat de kinderen zich als rechts-extremisten zouden groeperen en wilde niet dat er een vereniging kwam. Daarom werd er gekozen voor een werkgroep. Begin jaren negentig kwam er een kleine subsidie en werd de werkgroep een stichting. „De vrees was onterecht”, zegt Holthuis. „Bij ons zijn alleen mensen aangesloten die onder de nasleep van de oorlog hebben geleden. Mensen met fascistische sympathieën zijn niet welkom, maar die melden zich ook niet bij ons. Duitsgezinden hebben hun gedachtegoed overigens zelden op hun kinderen overgedragen. Velen waren ook niet ideologisch bevlogen; ze waren NSB’er om den brode.”

Hulplijn

De werkgroep stelde een hulplijn open voor mensen die het moeilijk hadden met het verleden of die informatie zochten. „Duizenden hebben er gebruik van gemaakt. Eind jaren 90 viel de subsidie weg omdat de hulplijn niet meer nodig zou zijn. Andere organisaties van oorlogskinderen hadden vaak zo’n twintig jaar een taak vervuld; dan was het verleden verwerkt en werden het meer gezelligheidsclubs. Dat zou bij ons ook wel zo zijn. Het tegendeel was waar: we hielden de hulplijn in stand en die wordt nog steeds veel gebeld. Nog steeds zijn er families waar wordt gezwegen of waar de kleinkinderen nu eindelijk eens willen weten wat er is gebeurd. Vooral rond 4 en 5 mei en andere herdenkingsdata hebben de twee hulpverleners die onze telefoonlijn bemannen het druk.”

17703761.JPG
Holthuis. beeld RD

Zelf is Holthuis tijdens de oorlog in een NSB-gezin geboren. Na de bevrijding werden haar ouders opgepakt, ondanks het feit dat hun kleine kinderen alleen in het huis achterbleven. „Net als mijn broers en zussen maakte ik een tocht door kindertehuizen en pleeggezinnen.”

Haar ouders spraken na hun vrijlating niet over hun verleden. „Zo wordt er nog steeds veel gezwegen. Een recent verschenen boek heet dan ook veelzeggend ”De oorlog van horen zwijgen.” Als kinderen hun moeilijke ervaringen niet verwerken, dragen ze die stilzwijgend over op de volgende generatie.”

Zoeken naar informatie

De werkgroep telt ruim 200 donateurs. Dat zouden er veel meer kunnen zijn, zegt drs. Herman Schouten (zie Accent pag. 14), die sinds zes jaar penningmeester is. Vlak na de bezetting telde Nederland circa 360.000 kinderen van foute ouders. Dat is ongeveer 3,5 procent van de toenmalige bevolking. Veel van deze families camoufleren het verleden.

„Toen Nederland werd bevrijd, begon voor ons de oorlog”, hoort Schouten zijn lotgenoten weleens zeggen. De bevrijdingsherdenking is voor een aantal van hen nog altijd een kwelling. Tijdens de bijeenkomsten van de werkgroep kunnen ze vrijuit praten, al lukt het zelfs daar vaak niet. „Dit jaar schreef ik al dertig nieuwe donateurs in. Allemaal kleinkinderen van foute grootouders. Ze willen weten wat er gebeurd is en waardoor hun ouders zo belast waren.”

Geen onderzoek

Ook kinderen die door een Duitse militair zijn verwekt, zijn welkom. „Velen weten niet eens wie hun vader of opa was”, zegt Holthuis. „Toen de Noorse premier in 2018 excuses aanbood voor wat er met de zogenoemde moffenhoeren is gebeurd, hebben wij het kabinet-Rutte een brief gestuurd. In een gesprek met staatssecretaris Blokhuis vroegen we om objectief onderzoek. We kregen de pin op de neus: het zou politiek niet haalbaar zijn. Waarschijnlijk is er angst voor wat er boven tafel komt.”

De wijze waarop Duitsgezinden na de oorlog zijn behandeld, noemt Holthuis begrijpelijk, „vanuit de haat die er was. Voor deze mensen en hun kinderen was het echter traumatisch. Die effecten zijn nooit goed onderzocht. Ook hoe de Bijzondere Jeugdzorg, die speciaal voor kinderen van foute ouders was opgericht, met ons omging, is slecht gedocumenteerd. Die onduidelijkheid heeft blijvende invloed op mensen. De angst, de explosies van woede, de oorzaak ervan wordt zoveel duidelijker als je het verleden kent.

De samenleving heeft het er echter liever niet meer over. Het NIOD heeft een project Erfenis van collaboratie gehad –dat waren deelstudies–, maar een groot onderzoek, zoals dat er nu wel is naar de dekolonisatieoorlog in Nederlands-Indië, blijft achterwege. Daardoor blijven mensen zwijgen. En daardoor woekeren hun problemen voort. Het wordt 76 jaar na de oorlog wel een keer tijd voor openheid en duidelijkheid.”

De werkgroep geeft de hoop niet op. „Inmiddels meldt de vierde generatie zich bij ons. Die is veel strijdbaarder. Ze groeit op in een open samenleving en vindt het onzin dat er nog steeds een taboe op het verleden rust.”

Zie Accent pag. 14.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer