Geschiedenis

Kinderen van NSB-ouders voelen zich uitgestoten

„Wat heeft het voor zin om al die zaken weer op te rakelen? Wat voegt het toe?” zo reageerde een goede vriend van me op een kranteninterview met de zoon van een NSB’er. In ”Kinderen van de NSB” bundelt Jannie Boerema interviews met „kinderen van foute ouders”.

H. M. van Beek
5 May 2011 17:56Gewijzigd op 14 November 2020 14:50
Een dag na de bevrijding van Dokkum. Twee Nederlandse SS’ers en de NSB-burgemeester van Oostdongeradeel worden onder schot gehouden. Op de achtergrond een van de twee molens op het Baantjebolwerk, waar het aangehouden trio voor straf graan moest gaan sjou
Een dag na de bevrijding van Dokkum. Twee Nederlandse SS’ers en de NSB-burgemeester van Oostdongeradeel worden onder schot gehouden. Op de achtergrond een van de twee molens op het Baantjebolwerk, waar het aangehouden trio voor straf graan moest gaan sjou

Boerema (1946) stelt de vraag aan de orde wat voor mensen NSB’ers eigenlijk waren en hoe hun kinderen met de ballast van het verleden omgingen. Vaak hoorde ze mensen zeggen over kinderen van NSB-ouders: „Het is allemaal zo lang geleden, en de NSB was toch een boevenbende? Wat zeuren die kinderen van foute ouders nu? Dat waren toch misdadigers, landverraders?”

Het boek van Jannie Boerema bestaat uit een achttal interviews met kinderen van foute ouders uit Drenthe. Ze zijn nu tussen de 70 en de 80 jaar oud. Daarnaast heeft ze twee buitenstaanders geïnterviewd die te maken kregen met kinderen van ouders die in de oorlog de kant van de bezetter kozen.

Uit de verhalen blijkt dat de kinderen van NSB-ouders vaak onbeschrijfelijk eenzaam waren. Op school werden ze gepest, getreiterd en buitengesloten. Zelfs werden ze soms door schoolmeesters afgetuigd. Een zusje van een van de geïnterviewden werd op haar vierde jaar verkracht door een dorpsgenoot. De moeder durfde niet naar de politie, want ze was bang dat ze niet zou worden geloofd. De (christelijke) dorpsgemeenschap liet het toe en bood deze moeder en haar kind geen bescherming. Ze hadden niemand op wie ze konden terugvallen.

De collaborerende ouders zelf werden na de oorlog in interneringskampen opgesloten waar niet zelden ernstige wantoestanden heersten, soms nog weerzinwekkender dan bij de nazi’s. De schrijver noteert daar voorbeelden van.

De hervormde predikant ds. Harm van Lunzen stelde deze stuitende wantoestanden aan de kaak in een artikel in De Vrije Pers. Dat is opvallend, omdat hij zich voor en in de oorlog fel verzette tegen het nationaalsocialisme en als gijzelaar gevangenzat in Sint Michielsgestel. Het werd hem niet in dank afgenomen dat hij na de Bevrijding protesteerde tegen de behandeling van politieke delinquenten in Kamp Westerbork. Om die reden werd hij zelfs verguisd binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. In Vrij Nederland vroeg nota bene de Joodse schrijver Renate Rubinstein (1929-1990) aandacht voor de trauma’s waarmee politieke misdadigers te kampen kregen. Niet om hun daden goed te praten, maar om het handelen van Nederlandse bewakers onder kritiek te stellen.

De effecten van de opstelling van NSB’ers tijdens de oorlog zijn groot geweest. Een sterk punt van Boerema is de manier waarop ze de gevolgen voor hun kinderen beschrijft. Dat ze foute ouders hadden was te merken aan hun kijk op de wereld, maar nog veel meer aan de manier waarop ze naar zichzelf keken: ze hadden minderwaardigheidsgevoelens, voelden zich buitengesloten of zagen het leven niet meer zitten. Daar komt bij dat het onderwerp onbespreekbaar was en ze schade opliepen in hun ontwikkeling doordat ze er niet over durfden praten. Er rustte –en rust nog steeds– een taboe op dit onderwerp. Het thema is nadrukkelijk aanwezig, maar kan niet in alle openheid door betrokkenen worden besproken. De ruimte en de wil ontbreken om de weggestopte herinneringen te benoemen.

Deze kinderen hadden en hebben niemand, want hun vader en/of moeder was fout in de oorlog. Kortom, de gevolgen voor hen zijn traumatiserend. Sommige kinderen gaan er tot op de dag van vandaag onder gebukt.

Veel kinderen zijn in contacten met andere mensen –relationeel of sociaal– niet gelukkig geweest. In de interviews komen vaak termen voor als: kapotgegaan, stukgegaan, niet praten, doodzwijgen, niets durven vertellen, niemand vertrouwen enzovoort. In de communicatie of contacten was de kortsluiting bijna voorgeprogrammeerd. De kinderen waren zich daarvan in hun jeugd niet van bewust. Zij kregen pas later de rekening uit het verleden gepresenteerd. Soms kwam de bewustwording pas op gang nadat een relatie op de klippen was gelopen of wanneer in de zoveelste baan conflicten optraden met de leidinggevende of andere personeelsleden.

In ”Kinderen van de NSB” ontmoet de lezer kinderen die pijn hebben, maar niet kunnen aangeven waar precies de pijn zit. De schrijver confronteert hem met mensen die vervangende schuldgevoelens hebben, met kinderen die worstelen met de loyaliteit jegens hun ouders die in de oorlog fout hebben gehandeld uit politieke of economische motieven.

Deze kinderen van NSB-ouders kunnen tegenwoordig met hun verhaal terecht bij de werkgroep Herkenning (werkgroepherkenning.nl), geeft Jannie Boerema aan. Die is in het leven geroepen om kinderen onder meer te wijzen op de mogelijkheid van hulpverlening.

Erkenning is voor deze groep mensen voorwaarde, zo betoogt de schrijver. Verdrongen pijn of schade werkt door in volgende generaties als de verborgen verbittering niet wordt verwerkt. Erkenning zou een grote verlichting kunnen betekenen van het opgelopen trauma en van onbenoemde pijn waar ze dagelijks mee te maken hebben. Met name de contextuele therapie kan van betekenis zijn, omdat die helend is en op zoek gaat naar verbindingen met anderen.

Bijzonder verrast was ik te lezen dat de Joodse schrijfster Renate Rubenstein en de hervormde dominee Harm van Lunzen het hebben opgenomen voor deze mensen die geen troost en warmte kregen, die niemand hadden, die soms in figuurlijke zin verweesd zijn opgegroeid. Andere mensen die het hebben opgenomen voor deze doelgroep ben ik in dit boek niet tegen gekomen, wel in andere boeken die over dit onderwerp gaan.

Deze interviewbundel brengt tot de vraag hoe christenen moeten omgaan met kinderen van foute ouders, of specifieker: hoe de Heere Jezus wil dat zij worden behandeld. De daden van foute ouders zijn de kinderen niet aan te rekenen. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament is daar duidelijk in. De wetten van Mozes en het verhaal van de blindgeborene zijn wat dit betreft glashelder. Bij het lezen van ”Kinderen van foute ouders” moest ik sterk denken aan het verhaal uit Johannes 5, waar de 38-jarige zieke tegen de Heere Jezus zegt: „Ik heb geen mens.” Zo is het ook met de kinderen van NSB’ers.

Een patroon in de Bijbel is, denk ik, dat taboes bespreekbaar worden gemaakt, dat er een sfeer van veiligheid en openheid kan en moet zijn om mensen tot zichzelf te laten komen. Zodat zij de mens mogen zijn die ze zijn en dat ze tot hun bestemming komen.

Tegelijk houdt dit boek de lezer een spiegel voor. Er is een overeenkomst met de wijze waarop reformatorische christenen nogal eens omgaan met andersdenkenden, met mensen die uit de toon vallen of net iets anders zijn dan de goegemeente. Te denken valt aan mensen van een ander kerkverband, mensen van een ander geloof (joden, moslims, hindoes), mensen die homofiele gevoelens hebben, kinderen die op school uit de toon vallen door andere kleding, jongeren die anders zijn dan anderen en geen aansluiting bij de groep vinden. Het zou een uitdaging voor hen moeten zijn om de ander echt te leren kennen en te ontmoeten, zonder vooraf een oordeel klaar te hebben.

Dit cursusjaar had ik een vierde klas vmbo. In de laatste les godsdienst voordat ze examen gingen doen, besprak ik met de jongeren de vraag hoe ik les had gegeven, wat ze hadden geleerd en hoe ze het cursusjaar hadden ervaren. In deze les lazen we een artikel over het gedicht ”Achttien doden” van Jan Campert. Er kwam een zin in voor over NSB’ers en landverraders. Mijn vader was tegenover zijn kinderen open over het fout zijn van zijn vader, en in die laatste les heb ik voor het eerst over mijn opa verteld. Daar heb ik in alle openheid met de jongeren over kunnen praten. Het bespreekbaar maken is niet gemakkelijk en toch werkt het bevrijdend, zelfs voor een kleinkind van foute ouders! Dat is ook de reden waarom ik NSB’ers die nog in leven zijn en hun (klein)kinderen in reformatorische kringen sterk aanraad om hun verhaal te vertellen, ook al omdat de Tweede Wereldoorlog nu zo ver achter ons ligt.


Boekgegevens

Kinderen van de NSB. Interviews met kinderen van foute ouders, Jannie Boerema;

uitg. Noordhoek, Assen, 2010; ISBN 978 90 330 0924 2; 144 blz.; € 17,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer