De tijd van vanzelfsprekendheid lijkt voorbij. Vormen zonder inhoud redden het niet en tradities behoeven uitleg om te kunnen overleven. Ook als het over de eredienst gaat.
Je zou het een fors verschil kunnen noemen. Was in 1981 nog 96 procent van de ondervraagde RD-lezers het min of meer eens met de stelling dat het onze plicht is om twee keer naar de kerk te gaan op zondag, anno 2021 is dat 82,2 procent.
Positief geformuleerd: Veruit de grootste groep onderschrijft de stelling. Wat somberder gesteld: Het is toch bijna twintig procent die de regelmatige kerkgang of de tweede dienst niet (erg) noodzakelijk acht. Met name de laatste twintig jaar is deze groep gegroeid. Is de vanzelfsprekendheid, de gewoonte, de trouw weggevallen? Of is er een lichte allergie te bespeuren tegen het woord plicht in de vraagstelling?
Ds. A. A. F. van de Weg, hersteld hervormd predikant in Apeldoorn, vindt het in elk geval te simpel om te roepen hoe erg het allemaal is, zegt hij in reactie op het onderzoek. Meteen wijzen naar kerkverlaters of secularisatie wil hij evenmin. Want, „weten wij waaróm mensen niet meer komen? Zijn het mensen met pijn? Kijken ze bij de buurman, waar het gras groener is? Zijn ze beïnvloed door het wereldwijde christendom? Kortom, hebben wij bij hen op de bank gezeten?”Eén ding staat voor hem echter buiten kijf. Dit onderzoek levert de kerken huiswerk op. „Jongeren van nu zijn niet gek. Zij zien echt wel dat twee keer per zondag naar de kerk gaan in de wereldkerk geen gemeengoed is.”
Waarmee hij niet wil zeggen dat de Nederlandse traditie een slechte traditie is, integendeel. „Onder anderen Herman Paul onderstreept in zijn boekje ”De slag om het hart” de liturgie als vormende gewoonte. Dat is een belangrijk gegeven. De gewoonte is al zo goed en zuiverend en helpend. Ze bewaart je voor de verleiding om de zondag in te vullen naar eigen smaak.”
Verlangen
Het probleem is echter, zegt ds. Van de Weg, dat „wij leiders van de kerken hebben verzuimd uit te leggen wat we doen in de kerk.” Reden voor de predikant om een boekje te schrijven over de kerkgang. In ”Daarom ga ik naar de kerk” citeert hij onder anderen Miskotte: De kerkgang is een kunst die wij helemaal van voren af aan moeten leren.
„Ik kan me voorstellen dat jongeren denken: moet ik echt twee keer een lange monoloog aanhoren? Aan catechisanten leg ik daarom uit dat de kerkdienst veel meer is dan een monoloog. Je wordt ook gegroet en gezegend, je ontmoet elkaar en je zingt jezelf het geloof in.”
Het doel van de kerkgang is volgens de Apeldoornse predikant „dat je innerlijk gestempeld en vernieuwd wordt. Zo heeft God het bedoeld. Hij gaf Mozes de opdracht een heiligdom voor Hem te maken. Israël moest haar tent uit, naar de tent van de samenkomst. Psalm 95 –„Kom voor mijn aangezicht”– is een uitnodiging om te komen op de plaats waar God is en waar Zijn gemeente samenkomt. Die uitnodiging vormt een rode draad in de Bijbel.”
Dat juist de kerkgang hapert –zoals uit het onderzoek, maar ook in deze coronajaren blijkt– vindt hij daarom zorgwekkend. „Als de gang er niet meer inzit, wat houd je dan over? Je eigen leven? Je sociale netwerk? Dan wordt het leven plat. In het huis van God komt een gemeente samen die hongert en dorst naar het Woord van de levende God, daar werkt de Geest. Waarom zouden er zo veel psalmen zijn die het verlangen onder woorden brengen om naar Gods huis te gaan? Omdat dit verlangen een wezenskenmerk is van iemand die God liefheeft.”
Leerdienst
Ds. B. Labee, predikant van de gereformeerde gemeente in Veenendaal, ziet in de bevindingen over de kerkgang terug wat hem al jaren zorgen baart, namelijk dat de tweede dienst onder druk staat. Ook in de Gereformeerde Gemeenten loopt het kerkbezoek terug, al gaat die ontwikkeling minder snel dan in sommige andere kerkverbanden. „In het Veenendaalse pastoresberaad hoor ik heel verdrietige dingen op dit punt. Dan gaat het soms zelfs om een halvering van het aantal kerkgangers.”De predikant vermoedt dat de afnemende belangstelling te maken heeft met de leerdienst. „De binding aan de Heilige Schrift is er vaak nog wel, maar de gehechtheid aan de belijdenis is minder sterk. De eeuwen door, al sinds de Dordtse Synode, wordt die betiteld als een mensenwoord. Ik ben heel bang dat dit proces doorgaat. Niet om te somberen overigens. Dit onderzoek zie ik als een spiegel die de kerk tot daden aan moet zetten.”
Als gevolg van deze ontwikkeling is ds. Labee in de eredienst de Heidelbergse Catechismus gaan bepreken naar aanleiding van een Bijbeltekst. „Om dan aan te wijzen: de catechismus vat hier samen wat Gods Woord eigenlijk zegt. Toen ik dat voor het eerst deed, kreeg ik verraste reacties. Mensen ontdekten dat de catechismus de Bijbel naspreekt. Dat is een prachtige ontdekking. Je hoopt dat ze daardoor weer een band krijgen met de belijdenis, een band die alles zegt over de binding aan het Woord. De belijdenisgeschriften vormen de bakens waarbinnen de prediking zich beweegt.”
Gezangen zingen
Het aandeel mensen dat in de eredienst ruimte ziet voor het zingen van gezangen (29 procent) is ten opzichte van veertig jaar geleden (15 procent) bijna verdubbeld, blijkt uit het onderzoek. Schreef het Reformatorisch Dagblad in 1998 nog dat er sprake was van een generatiekloof op dit punt, in 2021 zijn de verschillende generaties elkaar genaderd. Weliswaar is de groep respondenten vanaf 45 jaar meer uitgesproken in het afwijzen van gezangen in de eredienst (zij zijn het vaker ”volledig” dan ”een beetje” met de stelling eens), maar de percentages per leeftijdsgroep ontlopen elkaar niet zo heel veel.
In de jeugd van ds. Labee stond de bundel van Johannes de Heer op het traporgel van zijn grootmoeder. En het gezelschap dat elkaar na het avondmaal opzocht, zong ”Jezus, Uw verzoenend sterven”, volgens de predikant een „prachtig” gezang. „Maar dat was toch een andere wereld dan in de kerk.”
Hij snapt goed dat jongeren vragen stellen als ze ontdekken hoe het eraan toegaat in buitenlandse kerken. Tegelijk toont hij zich beducht voor de invloed van gezangen in de kerk. „Ze dragen heel vaak andere ideeën de kerk in. Ik denk dat de zuivere leer van Gods kerk daardoor bedreigd wordt. Veel gezangen die je hoort, ook onder onze jongeren, zijn van een totaal andere inhoud dan de psalmen en missen ook de diepgang daarvan. Ik begrijp dat de wat meer bestudeerde jongeren meteen doorhebben dat 1773 een gebrekkige berijming is, maar deze psalmen staan het dichtst bij het geïnspireerde Woord van God. Dát willen we graag in Gods huis laten horen. In het pleidooi voor gezangen in de kerk is er voor mij geen enkel argument dat hout snijdt.”
Vertrouwde bundel
Welke gezangen mensen graag horen, meldt het onderzoek niet. Op grond van zijn contacten met catechisanten vermoedt de predikant, tevens docent liturgiek aan de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten, dat het vooral om opwekkingsliederen gaat en niet om liederen uit de bundel van Johannes de Heer of de gele bundel.
„Veel bekende gezangen zijn niet strikt verwerpelijk”, zegt hij. „Misschien is dat ook wel het moeilijke. Een lied als Abba Vader gaat over tere dingen. Opwekkingsliederen daarentegen vind ik vaak oppervlakkig. Als onze jeugd zich hiertoe beperkt, krijgt zij een beeld van God en van bekering dat niet strookt met het geheel van de Bijbel en van de confessie, de grond waarop wij staan.”
Nog eens verwijzend naar zijn grootmoeder vertelt hij hoe deze vrouw de gezangen zorgvuldig uitkoos en ze „met veel godsvreze” zong. „Jonge mensen hebben dit onderscheid vaak helemaal niet, dat vind ik het moeilijke. Daarom ben ik blij met de vertrouwde zangbundels die zijn samengesteld door bijvoorbeeld de Jeugdbond. Want er is genoeg moois.”
Dat de gereformeerde gezindte met deze uitkomsten een spiegel wordt voorgehouden, juicht de predikant intussen toe, zeker als er maar spaarzamelijk uit het psalmboek wordt geput. „In mijn gemeente liet ik een periode lang elke zondagmiddag een psalm op volgorde zingen. Dan ontdek je dat er in de psalmen terdege aandacht is voor de Middelaar. Want dat is vaak de vraag: komt de Persoon van Jezus Christus in de psalmen wel genoeg naar voren? Ga ze maar zingen, denk ik dan.”
Heilsfeiten
Als gezangen de theologische inhoud van de psalmen vervangen, gaat er een wissel om, stelt ook ds. Van de Weg. „Laat ik dan een hartstochtelijk pleidooi voor de psalmen voeren. Aan de andere kant: Er zijn heel mooie gezangen waarin voluit bezongen wordt dat het heil in Jezus Christus tot ons gekomen is. Theologisch kan ik het meemaken dat we Psalm 21 vanuit profetisch perspectief zingen, maar ik vind het ook weleens lastig om tijdens Pasen en Pinksteren de rijkdom van het heil te bezingen met enkel de oudtestamentische psalmen.”
Ook op dit punt zou de predikant graag willen weten welke beweegredenen er schuilgaan achter de stellingnames van mensen die gezangen (willen) zingen in de kerk. „Is dat een verlangen om voluit over de heilsfeiten te kunnen zingen in aanvulling op de psalmen? Gaat het over de verstaanbaarheid van een psalmberijming of is er moeite met de theologie van de psalmen? Ik wil een lans breken voor een open gesprek om op zoek te gaan naar wat voorstanders van liturgische veranderingen beweegt. En ik zou dolgraag wegkomen uit de sfeer van wederzijdse veroordeling.”
De enquête is voor ds. Van de Weg in ieder geval een dikke streep onder het feit dat we wat te doen hebben in deze tijden. „We moeten niet net doen alsof iedereen weet waarom wij psalmen zingen en hoe we de dienst inrichten. We moeten van voren af aan beginnen.”
Het is niet zijn bedoeling, zegt hij, om de boel op te schudden of tot veranderingen over te gaan. Maar hij wil er ook voor waken om zonder nadenken door te gaan als voorheen. „De vanzelfsprekendheid voorbij, ja, dat is het. Als dat de winst zou zijn van een onderzoek als dit, zou ik heel dankbaar zijn. Want als we niet oppassen, worden wat je zingt en welke Bijbelvertaling je leest markers of orthodoxy waarmee we een groepscultuur in stand willen houden. We mogen wel traditioneel zijn, maar niet traditionalistisch. Daar komt het, denk ik, op aan.”
Hoed
Vrouwen en meisjes behoren in de kerk een hoofddeksel te dragen, zo luidt een van de stellingen in het onderzoek. Van de ondervraagden is 68 procent het hier volledig of een beetje mee eens. Beduidend minder dan in 1998 (83 procent) en 1981 (91 procent). Het draagvlak van jonge mensen onder de 34 is opvallend hoog (bijna 75 procent). Van jongeren tot 24 jaar is 64,8 procent het zelfs volledig eens met de stelling, het hoogste percentage van alle leeftijdscategorieën. Het draagvlak neemt gestaag af naarmate mensen ouder worden.Ds. Labee vindt het van essentieel belang om Bijbelse tradities als deze in stand te houden en over te dragen. Het niet meer willen dragen van een hoed ziet hij als symptoom van een tanend Schriftgezag.
„Ik draai nog maar dertien jaar mee als predikant, maar in die jaren heb ik gezien dat jongere generaties het zich vaak gemakkelijker maken dan hun ouders. Waarbij ik terdege besef dat ook het overdragen van een lege doos, zoals dat weleens genoemd wordt, ten diepste een teken van goddeloosheid kan zijn.”