Ulysse Ellian (VVD): Vrijheid is beslist niet vanzelfsprekend
Het vergevingsgezinde in het christendom fascineert hem, maar religie dient altijd een privézaak te blijven, vindt het nieuwe, jonge VVD-Kamerlid Ulysse Ellian (32). „Vind jij dat je elke avond vijfentwintig keer een handstand moet doen? Leef je uit, zou ik zeggen. Maar dring zoiets niet op aan anderen.”
Nee, iemand anders met dezelfde voornaam is Ulysse Ellian –modisch pak, verzorgd baardje, armbanden om rechterpols– nooit tegengekomen. „Dat ik zo heet, is een bijzonder verhaal. Mijn naam gaat terug op Odysseus, de held uit de Illias en de Odyssee. Mijn vader (de Leidse rechtsgeleerde Afshin Ellian, AdJ) las dat boek toen hij in de jaren tachtig Iran ontvluchtte en in Kabul verbleef. Hij was diep onder de indruk van dit epos. Daar in Afghanistan ontmoette hij ook mijn moeder. Toen ik in dat land geboren werd, gaf hij mij deze naam. Odysseus is de held die naar huis wil. Mijn vader dacht: ik weet niet of ík nog ooit thuiskom. Maar deze baby zál ergens thuiskomen. Uiteindelijk is dat Nederland geworden.”
Het land waarin uw ouders en uw jongere zus zich inderdaad nog altijd thuis voelen?
„Ja, mijn ouders besloten, toen ze als vluchtelingen door Nederland werden uitgenodigd: hier zijn wij nu, hier willen we ademen, één worden met dit land.
Dat had meteen ook consequenties voor hun wijze van opvoeden. Ze wilden mij en mijn zusje beslist niet belasten met het verleden. Ze spraken met ons niet over alle ellende die ze in het Midden-Oosten hadden meegemaakt. Ze wilden dat wij vrolijke, onbezorgde Nederlandse kindjes zouden zijn, ons niet anders zouden voelen dan anderen. Dat is ze gelukt en daar ben ik ze nog steeds dankbaar voor.
Om die reden hebben ze mij ook geen Perzisch geleerd. Of ik het jammer vind dat ik die taal niet spreek? Zeker. Mijn ouders spraken alleen onderling soms Farsi, en als er Iraanse kennissen op bezoek kwamen. Het horen van die taal roept bij mij altijd warme gevoelens op; ik word er rustig van.
Maar het is gegaan zoals het gegaan is. Inmiddels heb ik zoveel verantwoordelijkheden dat het lastig zou zijn het Perzisch er nog bij te leren.”
Toch moet er een moment zijn gekomen dat uw bijzondere achtergrond en afkomst u wel degelijk gingen bezighouden.
„Als het hierom gaat, zie ik in mijn leven twee kantelpunten. De eerste is het jaar 2004, toen de cineast Theo van Gogh vermoord werd door een radicale moslim. Opeens kreeg mijn vader, die zich kritisch uitliet over de politieke islam, persoonsbeveiliging. Ik was een jaar of zestien toen er plots gepantserde auto’s bij ons huis voorreden en er allerlei strenge regels gingen gelden rond mijn vader en ons. Iets leuks doen met mijn pa? Samen naar de film? Het kon niet meer, of alleen met allerlei rompslomp er omheen.
Daarna ging ik rechten studeren in Amsterdam. Eigenlijk dacht ik toen nog steeds van: je kunt me wat met al dat gedoe, ik ga me richten op veel geld verdienen om onbezorgd te kunnen leven. Mijn vader mag dan veel voor zijn vrijheid over hebben, maar in zulke moeilijkheden heb ík geen trek.
Toen kwam in 2012 het tweede kantelpunt. In dat jaar overleed in Iran een oudere zus van mijn vader, iemand op wie hij zeer gesteld was en die voor mij een heel lieve tante was. Mijn zusje belde: je moet naar huis komen, tante is overleden. Voor het eerst zag ik in plaats van een lieve maar ook strijdbare vader een extreem verdrietig persoon. „Mijn zus is dood”, zei hij, „en ik kan er niet eens naar toe. Ik kan geen afscheid nemen, niks.”
Dat sloeg bij mij in als…, als een raket. Ik dacht: Woh! Eigenlijk zijn we dus nog steeds niet echt vrij. Zolang er landen zijn waar men op basis van een godsdienst anderen op wezenlijke punten hun vrijheid ontneemt, is er een strijd te voeren. Vrijheid –vrij zijn om je mening te geven, je eigen keuzes te maken, grapjes te maken over anderen, verliefd te worden op wie je wilt– is niet vanzelfsprekend. Dat besef heeft me sindsdien niet meer losgelaten. Het is de basis geworden van mijn politieke opvatting.”
Religie is in uw ogen iets dat die vrijheid kan beknotten of afnemen?
„Kán, ja. Het hoeft niet. Zelf sta ik beslist niet negatief tegenover religie. Mijn moeder is katholiek. En verder: ik kom uit Brabant, hè? Net als al mijn vriendjes op school deed ik communie. In dat deel van Tilburg waar ik opgroeide, was de sociale cohesie, mede door de rol van godsdienst, groot. Ik koester daar warme herinneringen aan.
Net als veel Italianen en Spanjaarden heb ik een fascinatie voor Maria. Zij belichaamt voor mij iets van de ultieme moeder. Mijn eigen moeder is heel belangrijk voor me. En als ik de twee zoontjes van mijn vriendin –het zijn niet mijn eigen kinderen, maar ik beschouw en behandel ze wel zo– íéts voorhoud, dan dit: wees lief voor mama. Dat is bij ons thuis regel nummer één.”
U noemt zichzelf gelovig?
„Als u het zo direct vraagt, ja. Op mijn eigen manier dan. Het vergevingsgezinde van het christendom fascineert mij, al vind ik het zelf eerlijk gezegd soms lastig om te vergeven. Mooi vind ik ook het verhaal van Jezus Christus Die de zonden van de wereld op Zich nam. En Zijn boodschap: laat nu niet alles wat je op de wereld doet in het teken staan van jouw eigen belangen. Niet voor niets heb ik bij mijn installatie als Kamerlid de eed afgelegd. Persoonlijk heb ik het nodig om te geloven in iets dat groter is dan de aarde. Omdat het anders, ja, zo leeg is allemaal…
Cruciaal voor mij is echter de opvatting dat religie een privézaak moet zijn. Vind jij dat je elke avond vijfentwintig keer een handstand moet doen? Prima, leef je uit, zou ik zeggen. Maar dring het niet op aan anderen.
En als de staat zich met religie gaat bemoeien, wordt het al snel levensgevaarlijk. Ja, ik ga daar best ver in. Ik vind het bijvoorbeeld niet goed dat je bij de balie van jouw gemeente geholpen kunt worden door ambtenaren met religieuze uitingen: een kruisje, een keppeltje, een hoofddoek of wat dan ook. Je moet er als burger vanuit kunnen gaan dat de overheid strikt neutraal is; zij mag niet de minste schijn wekken dat zij de een belangrijker vindt dan de ander.”
Vrijheid is in uw politieke visie een centraal begrip. Neemt de vrijheid in Nederland af?
„Die staat beslist onder druk. Zie de beveiliging van Geert Wilders en van mijn vader. Zie de moord op Peter R. de Vries en op Derk Wiersum. Zie de bedreiging van Lale Gül.
Zelf heb ik in Almere ook te maken gehad met intimidatie en druk. Toen ik vorig jaar bij EenVandaag iets zei over de relatie tussen de Mocromaffia en de moord op de Almeerse Iraniër Ali Motamed, in 2015, diende de tot levenslang veroordeelde crimineel Noffel F. een tuchtklacht tegen mij in. Omdat ik advocaat was, had ik dat verband niet mogen leggen, vond hij. Gelukkig steunde de volledige Almeerse gemeenteraad mij in die kwestie. Maar intimiderend was het wel.
Nog even voor alle duidelijkheid: ik heb niets tegen de islam en niets tegen individuele moslims. Wel tegen islamisme. Kijk wat er gebeurt in Irak, Syrië, Afghanistan en Iran. Het geweld dat daar plaatsvindt, dat is toch verschrikkelijk? En het blijft niet beperkt tot die regio. Onlangs voorkwam de FBI een poging van Iran om de Iraanse dissidente Masih Alinejad in nota bene New York te ontvoeren. Als je dat allemaal ziet, dan kun je daar toch niet naïef over zijn?”
Nederland is, in het algemeen gesproken, te naïef over de radicale islam?
„Dat denk ik wel. Al zie ik wel dat mensen in toenemende mate weerbaar worden. Als je bijvoorbeeld naar de opstelling van ChristenUnie en SGP kijkt, die partijen zijn zeker niet naïef meer.”
Iemand die kritisch is op de islam en het belang van vrijheid sterk benadrukt, zou misschien ook bij een andere partij passen; de PVV bijvoorbeeld.
„Die is bij mij totaal niet in beeld. Ik voel me thuis bij de VVD, niet alleen omdat die partij liberaal is, maar ook omdat zij verantwoordelijkheid durft te nemen. Ik herinner me nog goed het moment dat ik besloot de politiek in te gaan. Ik zat bij mijn ouders thuis het NOS-journaal te kijken en was weer eens aan ’t mopperen op wat er in de wereld allemaal misging. Zegt mijn vader: „Dan moet je er iets aan doen. En begin dan maar eens in je eigen woonplaats.” Zo raakte ik betrokken bij de gemeentepolitiek.”
Hoe ervoer u de overgang van de Almeerse gemeentepolitiek naar het Binnenhof? Is er een groot verschil tussen die beide?
„Beslist. Den Haag is complexer, abstracter, procedureler. In Almere werkten we heel direct. Bepaalde problemen konden direct op de agenda worden gezet en ook snel worden afgehandeld. Hier is het: eerst een procedurevergadering, dan soms een schriftelijke ronde, dan een eerste termijn, dan een tweede termijn. Bovendien staan hier de landelijke schijnwerpers voortdurend op je gericht. Dat is echt heel anders.”
U zit er natuurlijk nog maar kort. Toch de vraag: hebt u in de Kamer al iets kunnen bereiken?
„Vooraf dit: er is, terecht, veel kritiek op de motieregen in de Tweede Kamer. Als volksvertegenwoordigers moeten we op dit punt meer zelfbeheersing tonen. Dat probeer ik ook zelf in praktijk te brengen. Echt, ik hoef geen vijfentwintig moties op mijn naam te hebben staan; als ik er aan het eind van het jaar vijf aangenomen heb gekregen die er echt toe doen, lijkt me dat ruim voldoende.
Dat gezegd hebbende ben ik stiekem toch wel een beetje trots op de door mij ingediende en door de Kamer aanvaarde motie over de ambtenareneed. Het gaat volgens mij echt iets betekenen als straks alle ambtenaren trouw moeten zweren of beloven aan de publieke zaak. En dus nadrukkelijk niet aan de minister, aan het departement of aan een hoger geplaatste ambtenaar.
Onder meer in de toeslagenaffaire zagen we wat er mis gaat als op departementen of in uitvoeringsorganisaties een verkeerd gevoel van loyaliteit heerst. Als ambtenaar ben je in dienst van de samenleving en moet je het algemeen belang dienen. Het is goed als dat onderstreept wordt op het moment dat iemand in vaste dienst komt bij de overheid.”
Dit is het derde deel in een serie over kleurrijke nieuwe Tweede Kamerleden. Volgende week zaterdag deel 4: Don Ceder (ChristenUnie).