Ayfer Koç: ver gekomen door hard werken en kansen grijpen
Ze oogt bescheiden, praat rustig, neemt alle tijd voor een gesprek. Na een grappige anekdote klinkt soms een kort lachje. Ayfer Koç (49) weet wat ze wil. Al jarenlang houdt ze vele ballen tegelijk in de lucht: moeder van vier kinderen, ondernemer, CDA-raadslid, vrouw van een Kamerlid dat vaak van huis is. „De kinderen voedde ik grotendeels alleen op.”
Het gesprek is al een uur aan de gang. In haar strakke en serene woning in Enschede zit Ayfer Koç aan een lange, hoge tafel. Links van haar een doorkijkje naar de hal, rechts naar een royale zitkamer. Dat versterkt het gevoel van licht en ruimte.
Terwijl Koç bedachtzaam formuleert en af en toe een slok water neemt uit een bidon, klinkt vanuit een ander vertrek kalme, klassieke muziek. En ook een mannenstem die telefoneert. Die een gesprek begint en weer afsluit.
In de stilte die volgt, duikt op deze vrijdagmorgen plots de eigenaar van het stemgeluid op. Opgewekt en energiek ogend, casual gekleed. „Hoi, hoe gaat het?” Echtgenoot Pieter, in het land –zeker na zijn gooi naar het lijsttrekkerschap van zijn partij– beter bekend als CDA-Kamerlid Omtzigt, meldt zich.
Als hij daarna koffie haalt, zegt ze: „Hij is veel te druk, hè? Hij haalt alles naar zich toe!” Maar ook: „Pieter is een heel lieve vader voor onze vier dochters.”
Zo’n twaalf jaar geleden ‘ontdekte’ ze hem. „Ik was ergens op een receptie, en dacht: hé, wat een leuke man is dat. Ik kende hem helemaal niet.”
Navraag leerde dat het CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt was, toen nog woonachtig in het nabijgelegen Borne. Toen hij wat later in Enschede kwam spreken over pensioenen, was Koç, niet bepaald toevallig, van de partij. „Mijn dochters moeten nog steeds om dat verhaal lachen. Ik viel, haha, nogal op, als enige jonge vrouw tussen allemaal grijze mannen. Zo is het begonnen.”
De uit Turkije afkomstige Ayfer Koç bevond zich in een moeilijke levensfase. Haar toenmalige echtgenoot had haar verlaten. „Een Nederlandse man, ja. Hij was verliefd geworden op een ander. Van de ene op de andere dag stond ik er alleen voor.”
Koç had een zware baan, haar jongste dochter was nog maar een jaar oud. „Ik dacht: hoe overleef ik dit? Het geloof heeft me erdoorheen getrokken. Daar putte ik veel kracht uit. Hoe, vraag je? Ik had het gevoel dat God mij wel hoorde. En ook: het zal best een bedoeling hebben. Na een paar jaar kwam ik Pieter tegen.
Samen kregen we nog twee dochters, die nu negen en tien jaar oud zijn. Ja, onderling gaat het tussen de vier meiden heel goed. Als de oudsten, die in Amsterdam studeren, thuis komen, is het voor de jongsten feest.”
Het christelijk geloof gaf ook in uw vroege jeugd al sturing aan uw leven.
„Tot mijn negende jaar woonde ik met mijn familie in Mardin, een stad in Zuidoost-Turkije, met nu zo’n 65.000 inwoners. We hadden het financieel goed. Mijn vader had twee goedlopende bedrijven, in stoffen. Maar het leven was er voor christenen moeilijk. Toen zijn we naar Nederland gevlucht. Mijn moeder, twee zussen en een broer eerst. Een jaar later kwamen mijn vader, zus en ik.”
Christenen werden daar vervolgd?
„Als Syrisch-orthodoxe minderheid waren we tweederangsburgers. Bepaalde functies mocht je niet uitoefenen. Je mocht niet in de politiek, je kon niet bij de overheid werken. Eigenlijk leefde je voortdurend in angst dat er iets ergs kon gebeuren. Je kon als Suryoye –velen van ons waren welgesteld– beroofd worden of zelfs vermoord, zonder dat je erop kon rekenen dat daders hun verdiende loon kregen.
Daarom probeerde je zo min mogelijk op te vallen. Meisjes liepen het gevaar ontvoerd te worden. Op hen lag daarom in de christelijke gemeenschap een enorme druk om maar snel te trouwen.”
Kwam die negatieve bejegening vooral door de overheid of door medeburgers?
„Allebei. De christelijke gemeenschap leefde totaal gescheiden van de islamitische. In Mardin, vanaf de vroegste tijden een christelijk centrum, woonden wij in onze eigen wijk, met onze eigen voorzieningen. Nee, met moslimkinderen ging je niet om. Voor het onderwijs waren we aangewezen op een openbare school, buiten onze wijk. Als ik daarheen liep, werd ik soms uitgescholden. Of werden er stenen naar ons gegooid.”
Ooit terug geweest naar Mardin?
„In 2009 ben ik er, samen met Pieter en onze twee oudste dochters, geweest. Dat was zo’n beetje onze huwelijksreis. Het was mooi om het allemaal weer te zien, al was het in werkelijkheid kleiner dan ik het als kind had beleefd. We hebben overnacht in Mor Gabriël, het oudste nog bestaande christelijke klooster ter wereld. Ik herinner me dat ik ook als kind naar het klooster ging, om door mijzelf gehaakte tafelkleedjes te verkopen aan westerse toeristen. Die vonden zo’n klein kind blijkbaar heel aandoenlijk, want ik was mijn werkjes o zo snel kwijt.
Tegelijk leidt zo’n reis tot stil verdriet. Als ik zie wat daar van onze cultuur allemaal verdwenen is! Zo veel mensen die vertrokken zijn. Eigenlijk is de ziel uit de stad weg. Bijna alle winkeliers in het centrum waren vroeger christenen. Nu zie je vooral Koerden of Turken. Arabisch, eerst de voertaal, hoor je weinig meer. Wat ook opvalt: de oorspronkelijke inwoners van Mardin waren veel moderner. De nieuwe zijn vaak afkomstig van het omringende platteland en conservatiever.”
Hoe beleefde u, begin jaren tachtig, de aankomst in Nederland?
„Die episode vergeet ik nooit. Eerst vlogen mijn vader, mijn zus en ik naar Brussel. Een familielid haalde ons daar met de auto op. Vervolgens woonden we even bij een oom in Hengelo. Ik herinner me nog goed de eerste dag op school. Als kind voelde ik me zó machteloos. Je ziet dat er iets gebeurt, dat er over jou gesproken wordt. Maar je weet niet wat er precies gaande is en wat er gezegd wordt.
Het was een spannende tijd, want we waren hier als illegale vluchtelingen. Zo’n vijf jaar duurde het voor we een verblijfsvergunning kregen. In die tijd overleden beide ouders van mijn vader. Dat hebben we hem toen niet verteld, bang als we waren dat hij terug zou willen gaan naar Turkije.
Toen we weg moesten bij mijn oom in Hengelo, kregen we met ons zevenen en met enkele andere gezinnen kerkasiel in de remonstrantse kerk in Lochem. Acht maanden lang werden we daar, door een ontzettend warme gemeenschap, opgevangen.
Toen we de eerste weken, vanwege onze veiligheid, niet naar buiten mochten, had men voor ons, ook voor de kinderen, een heel programma gemaakt. Met spelletjes en zo. Via een bepaald schema wisselden de vrijwilligers elkaar af.
Later, toen we naar school mochten, kwam de juf ons elke dag bij de kerk ophalen en weer afzetten. Toen zag ik hoe bijzonder en rijk de Nederlandse samenleving is. Hoeveel er belangeloos gedaan wordt vanuit saamhorigheid en waarden als solidariteit en barmhartigheid naar vreemdelingen.
Ik vroeg mij, toen en later, af: waarom kennen wij dit in Turkije niet? De samenleving is daar veel harder. Daar worden dingen sneller in termen van geld uitgedrukt. Je moet er echt overleven, zeker als minderheid.”
Toch is ook Nederland niet het paradijs...
„Ook hier zie je kwalijke ontwikkelingen, verharding en polarisatie. Maar je afkomst is hier minder bepalend dan hij elders op de wereld is.
Op de basisschool in Enschede waren mijn broer, zussen en ik begin jaren tachtig de eerste allochtone kinderen. We konden goed leren en je kon merken dat men blij met ons was.
In het begin hadden we het best arm. Mijn vader was weliswaar een handeltje begonnen, maar leefde van een uitkering. Toch zorgde de school ervoor dat we wel meekonden op schoolreisje. Door hard te werken mocht ik naar het vwo.
Daar liep ik overigens in de derde klas vast. Misschien was het de pubertijd. Wat ook wel meespeelde, was dat ik als meisje erg kort werd gehouden. Ik mocht niet met jongens omgaan, niet naar feestjes. Ik bleef zitten.
Veel heb ik toen gehad aan mijn geschiedenisdocent. Hij doceerde niet alleen zijn eigen vak goed, maar legde ook geduldig uit hoe ik het andere schoolwerk moest aanpakken. Daarna had ik geen moeite meer met leren. Ik ben die man eeuwig dankbaar.”
Waarom koos u daarna voor een studie bestuurskunde aan de Universiteit Twente?
„Dat was geen bewuste keuze. Ik wilde erg graag naar de universiteit. Op kamers gaan was voor een meisje, vonden mijn ouders, geen optie. Dus moest het Enschede worden. Vervolgens vielen alle technische studies af, want ik had geen B-pakket. Zodoende werd het bestuurskunde.”
Achteraf bezien paste juist die studie uitstekend bij u.
„Ik heb er veel aan gehad. Als ambtenaar bij de gemeente Enschede heb ik snel carrière gemaakt. Toen heb ik op zeker moment de stoute schoenen aangetrokken en ben een eigen bedrijf gestart: een trainingsbureau voor jonge professionals, die ik probeerde in de markt te zetten. Ik kreeg mooie opdrachten van NS, Menzis en dergelijke. Dit jaar heb ik een punt achter gezet. Nu twee dochters in Amsterdam op kamers zitten, ben ik met hen mee gaan studeren. Ik doe nu een tweejarige postacademische studie voor controller bij de overheid. Had ik gewoon weer eens zin in. Maar je kunt niet alle ballen tegelijk in de lucht houden.”
Waar haalt u al die energie en ambitie vandaan?
„Mijn generatie voelt zich enorm verantwoordelijk voor de keuze van hun ouders om te vertrekken uit Turkije, juist om hun kinderen kansen te bieden. Die kansen moeten wij, vinden we, dan ook volop benutten.
En misschien zit het ook wel in de familie. Mijn moeder bijvoorbeeld is een heel geëmancipeerde vrouw. Ze haalde op haar vijftigste nog haar rijbewijs, heeft haar zwemdiploma’s A, B en C gehaald, deed een cursus Engels, waar ze een vriendinnengroep aan overhield, en volgt op haar iPad al het nieuws.
Als ze naar Turkije gaat, verbazen de mannen en vrouwen met wie ze discussieert zich over haar. Zo van: „Huh, wat ben jij intelligent en wat heb je je ontwikkeld.” „Ja”, zegt ze dan, „je moet gewoon nieuwsgierig zijn en leren. Dat moeten jullie ook doen.” Grappig, toch?”
U zit al in uw derde periode als CDA-raadslid en in uw derde als fractievoorzitter. Wat is er leuk aan dat werk?
„Iets voor de stad, voor de samenleving kunnen betekenen. Sinds 2018 zit het CDA, voor het eerst sinds jaren, in Enschede niet meer in de coalitie. Maar ook als grootste oppositiepartij kun je dingen bereiken, merkte ik. Zo is er, voor de zomer, een motie van mij raadsbreed aangenomen om de stad beter te positioneren voor de postcoronatijd.
Enschede heeft nu een soort denktank van wetenschappers die aan de hand van vijf strategische doelstellingen onderzoekt aan welke knoppen de politiek moet draaien om zo goed mogelijk uit deze crisis te komen. Ook is er een fonds opgericht waar burgers of bedrijven aanspraak op kunnen maken als zij initiatieven ontwikkelen die de stad weerbaarder maken.
Enschede heeft in het verleden veel crises meegemaakt. Denk aan de vuurwerkramp. Iedere keer zijn we er weer uitgekomen vanuit de kracht van de samenleving. Een echte CDA-gedachte.”
Met welke partijen werkt u het meest samen?
„Opkomen voor kwetsbaren is voor mij een belangrijke waarde. Op dat punt werk ik veel samen met GL en de SP, partijen die evenzeer hechten aan barmhartigheid en solidariteit. Maar ik doe ook wel dingen samen met de collega’s van de CU.
Pas kwam ik via Twitter in contact met een vrouw die voorheen man was. Haar levensverhaal raakte mij enorm. Schrijnend op hoeveel discriminatie van lhbti’ers je dan stuit. Deze vrouw zat psychisch zo in de knel dat ze zelfmoord wilde plegen. Terwijl zij er toch niets aan kan doen dat als transgender geboren is. Ook voor deze mensen wil ik mij inzetten, naar het voorbeeld van Jezus. Hij had oog voor alle mensen die door leed getroffen werden, ongeacht hun achtergrond.”
Over levensbeschouwing gesproken, u bent Syrisch-orthodox, uw man rooms-katholiek.
„Daar hebben wij geen enkel probleem mee. De ene zondag gaan we naar een van de vier Syrisch-orthodoxe parochies die Enschede rijk is, te weten die van de heilige Jacobus van Sarug. De andere zondag naar de rooms-katholieke kerk. Ik zit daar heel relaxed in. Het geloof in Jezus, dat is het belangrijkste voor mij.”
Op 15 juli stond u ook landelijk plots in de schijnwerpers, toen uw man met een miniem verschil de lijsttrekkersstrijd in het CDA verloor van Hugo de Jonge. U mocht met uw echtgenoot het podium op, maar het was geen feestelijk moment...
„Voor Pieter was dat natuurlijk een teleurstelling. Ik zat er iets anders in. Nee, ik was niet bang dat hij, als hij lijsttrekker was geworden, nog vaker van huis was geweest. Haha, nog vaker? Dat kan haast niet. Soms vertrekt hij op zondagavond, om pas vrijdag weer thuis te komen.
Ik ben daaraan gewend. De kinderen heb ik, zo is het nu eenmaal, grotendeels alleen opgevoed. Dus inzake dat lijsttrekkerschap heb ik hem volop gesteund. Als ik terugblik, heerst bij mij geen teleurstelling, meer het gevoel dat het een mooie tijd was. Ik ben enorm trots op wat Pieter heeft neergezet. In enkele weken is hij ver gekomen.
In de partij gaf de lijsttrekkersstrijd energie en dynamiek. Opvallend veel jongeren roerden zich. Je zag dat het CDA beslist geen grijze, oudemannenpartij is. Ook in Enschede kregen we er veel leden bij. Dat geeft hoop voor de toekomst.”
Ayfer Koç
Ayfer Koç (1971) is voorzitter van de CDA-fractie in Enschede. Zij behoort tot de zogeheten Suryoye: een bevolkingsgroep uit het zuidoosten van Turkije, Syrië, Libanon en Irak. De meeste van hen zijn christen, behoren tot de Syrisch-Orthodoxe Kerk en spreken Aramees, de taal die ook Jezus sprak.
Koç leerde het Aramees overigens pas in Nederland, waar haar familie in 1980 asiel zocht. Arabisch is haar moedertaal, Turks leerde zij vroeger, toen zij nog in Zuidoost-Turkije woonde, op school.
Zij is gehuwd met CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt en heeft vier dochters, in leeftijd variërend van 9 tot 21 jaar.
Als voorzitter van de CDA-fractie is Koç in Enschede oppositieleider. Ze zit onder meer in de rekeningcommissie, de vertrouwenscommissie van de burgemeester en de werkgeverscommissie.