Opgroeien met misbruik: „Mijn vader heeft tegen mij nooit schuld bekend”
Bart en Nienke kregen ieder in hun gezin te maken met seksueel misbruik. De een deed aangifte, de ander niet. Hoe neem je zo’n moeilijke beslissing? Een gesprek over angst, loyaliteit, pijn, gemis, boosheid en hoop.
Allebei willen ze wel met het RD in gesprek, op voorwaarde van anonimiteit. Hun namen zijn dan ook gefingeerd. Ze komen uit het hart van de reformatorische achterban, maar blijven liever anoniem omdat het niet om hun persoonlijke verhaal gaat, maar omdat ze het belangrijk vinden bewustwording te creëren. Ook zijn sommige kleine details in hun verhaal veranderd ter bescherming van de betrokkenen en om herkenning uit hun omgeving te voorkomen. Hun echte namen en contactgegevens zijn bij de hoofdredactie bekend.

Een paar dagen na deze gedachten werd mijn vader door de politie van zijn bed gelicht. Een paar familieleden hadden aangifte gedaan omdat hij hen jaren geleden ook had misbruikt. Ze zagen ons opgroeien en vermoedden dat het in ons gezin ook zou gebeuren, of ze wilden het voorkomen. Voor voorkomen was het helaas jaren te laat, maar voor mij kwam de aanhouding op het juiste moment, omdat ik zo wanhopig was.
Bij het politieverhoor heeft mijn vader al het misbruik bekend. Daar was ik dankbaar voor, want dan hoefde ik zelf niet als eerste naar buiten te komen. De dag erna stond alle hulpverlening bij ons op de stoep. Ineens moet je gaan praten, terwijl je al die jaren niks mocht zeggen. Dit hoort erbij, zei mijn vader altijd over het misbruik. Alle vaders, opa’s en broers doen dit. Ik vond die omslag van zwijgen naar ineens overal over praten heel zwaar.
Niet uit op wraak
Ik heb een verklaring van het misbruik afgelegd op het politiebureau. Tijdens het hele proces werd niet concreet aan mij gevraagd of ik ook officieel aangifte wilde doen. Het werd in mijn herinnering meer benaderd als: wat levert dat nog op? Je vader heeft al bekend en als hij naar de gevangenis gaat heeft je moeder geen inkomsten meer. Familieleden zeiden dit ook tegen me. Sowieso stond ons hele gezin op zijn kop. Iedereen had zijn eigen emoties en was daar vooral mee bezig. Mijn moeder was door al die jaren heen zo afgevlakt en gemanipuleerd dat ze niet eens meer wist hoe ze zelf moest nadenken. Ik weet eigenlijk niet in hoeverre ze echt op de hoogte was van het misbruik. Nog steeds vindt ze het lastig om erover te praten. Ze deed er misschien haar ogen voor dicht. Ze kon ook niet tegen mijn vader op. Uiteindelijk heeft mijn vader alleen een taakstraf gekregen, vanwege een gebrek aan direct bewijs. Hij is wel vertrokken uit het gezin.
Met de kennis die ik nu heb, denk ik dat ik nog steeds niet voor aangifte zou kiezen. Dat heeft ook met de omstandigheden te maken: er was al aangifte gedaan tegen mijn vader, het misbruik stopte en we kregen allemaal verplichte hulpverlening. Ik zou zeker niet zeggen: nooit aangifte doen. Maar voor mij persoonlijk had het geen toegevoegde waarde. Natuurlijk wilde ik hem ergens achter de tralies hebben, vanwege alles wat me is aangedaan. Maar je wordt echt uitgekotst als je in de gevangenis zit vanwege misbruik. Als ik wel aangifte had gedaan, was ik in mijn situatie meer uit geweest op wraak.
Ik heb wel een melding gedaan, en ben er ook voorstander van om altijd een melding te doen. Dat is minder vergaand dan een aangifte, maar zo’n melding kan ook worden gebruikt bij de bewijslast. De politie weet dan dat je niet het enige slachtoffer bent. Laatst hoorde ik dat er tegenwoordig veel meer mogelijkheden zijn. Je kunt nu behalve in therapie gaan, ook in gesprek gaan met de pleger, met de hulp van bemiddeling. Dan ga je zonder het strafrecht wel een hersteltraject in. Dat had me fijn geleken, dan had ik hopelijk erkenning gekregen. Mijn vader heeft tegen mij nooit schuld bekend.
Gelijk huilen
Wat ik nog steeds lastig kan vinden, is de houding van omstanders. Na de rechtszaak kwamen er leerkrachten bij ons op bezoek die meldden dat ze altijd al vermoedens hadden, maar dat ze nooit iets hebben gezegd. Als iemand in groep 5 me ook maar aanstootte, ging ik al huilen. Tijdens teamvergaderingen op de middelbare school werd er gezegd: wat is er toch met dat meisje? Mensen bij ons uit de straat zeiden: we hebben je zien wegkwijnen van een vrolijk en opgewekt meisje naar iemand die niets meer zei. Dan denk ik: waarom heeft niemand ooit iets gezegd? Tegelijk snap ik het ook weer. Wat als je het mis hebt? Het is nogal een vermoeden om uit te spreken. Er is nu ook meer kennis over het onderwerp dan tientallen jaren geleden.
Van mij hoeft niemand van die omstanders er nu nog op terug te komen. Ik vind het wel belangrijk dat mensen inzien dat je jezelf al snel schuldig kunt maken aan victim blaming (slachtofferbeschuldiging, AdB). Voor je het weet denk je: misbruik bij dat gezin? Dat kan niet, dat is echt zo’n voorbeeldgezin. Het meisje is zelf ook wel een beetje bijzonder. Ze zoekt de randjes op. Ze heeft extra aandacht nodig. Zo gaat dat dan. Maar daders zijn zelden de monsters aan de rand van de samenleving. Het is die leuke vader uit de kerk met veel functies, of de joviale buurman. En dat is juist wat het zo lastig maakt.
Ik heb ook veel verdriet gehad van het gebrek aan steun vanuit de kerk. Voor mijn gevoel is er geen recht gedaan. Ze hadden het over mij, maar praatten niet over wat het met mij deed. Ik heb zelf maar een beetje aangemodderd. Mijn vader heeft schuldbelijdenis gedaan in een gesprek waar ik bij moest zijn. Wil je aan je dochter om vergeving vragen?, vroeg de predikant. Dat wilde hij niet. Maar ik moest hem wel vergeven. Hoe kon ik dat nu zo snel doen? Je moet iemand de tijd geven om überhaupt tot dat moment te komen. En het initiatief bij het slachtoffer laten. Nu voelde ik me gedwongen.
Ik denk dat er langzaam verandering komt in de rol van het pastoraat. Maar er valt nog veel te winnen. Ik zou tegen kerkenraden willen zeggen: Geef toe dat je er weinig kennis van hebt. Schakel altijd het meldpunt in van de kerk waar je bij bent aangesloten. Volg wat zij zeggen, vanuit hun deskundigheid. Het is te gemakkelijk om een gesprek aan te gaan met de dader en dan aan te nemen dat hij ermee stopt. Of dat de dader in therapie gaat en het dan klaar is. In een kerkelijke gemeente wil iedereen vaak ook snel weer verder, vanwege het ongemak rond het onderwerp. Maar waar blijft het slachtoffer? Zij moet haar leven weer oppakken. Daar gaat het in mijn ogen nog vaak mis.
Op verjaardagen een berichtje
Het gaat nu goed met me. Ik heb een goede baan en draai volop mee in de maatschappij. Ik heb veel gehad aan de hulpverlening die ik kreeg, en die ik nog heb. Ik ben die persoon die misbruik heeft meegemaakt, maar ik ben nog zoveel meer. Contact met mijn vader heb ik niet. Op verjaardagen en met feestdagen stuurt hij een berichtje, daar blijft het bij. Toch zit er nog steeds loyaliteit van mijn kant. Hoe omschrijf ik dat goed? Ik ervaar ergens ook een stukje medelijden. Wat heb je allemaal weggegooid, denk ik dan. Je hebt zo’n mooi gezin en kleinkinderen die je nooit ziet. Je hebt het echt verprutst voor jezelf en dat kan nooit meer goed komen.
Juist bij die kleine, praktische dingen uit het dagelijks leven levert het pijn op. Ik mis mijn vader, of een vader. Er staat hier bijvoorbeeld een boel rotzooi bij het huis dat naar de stort moet. Ik zou graag aan mijn vader willen vragen of hij me wil helpen, maar dat kan niet. Op een familieverjaardag is er altijd een stoel leeg en iedereen weet ook waarom. Het wordt nooit meer zoals het hoort te zijn.”

Langzaam kwamen er verontrustende signalen rond misbruik aan het licht. Ik kwam toen alleen nog in het weekend thuis vanwege mijn studie. Op een dag werd ik gebeld door een predikant van een ander kerkverband, want mijn zus had aan hem een noodsignaal gegeven. Hij vroeg of ik naar de pastorie wilde komen en adviseerde mij om aangifte te doen. Kort daarna heeft mijn zus een zelfmoordpoging gedaan. Ze is toen ook opgenomen en heeft haar verhaal aan ons verteld. Samen met wat dingen die mijn jongste broertjes vertelden was het voor mij erg duidelijk dat het foute boel was. Ik ga niet in details treden, want daar gaat het niet om, maar mijn broertjes zeiden dingen die je niet hoort te weten als je zo jong bent.
Het nieuws kwam als een grote schok. Ik was constant aan het piekeren over wat ik moest doen. Ik wist: als ik hier nu mee naar buiten treed, dan is er straks geen thuis meer. Zoiets doe je echt niet zomaar. Na veel overleg in de familie ben ik uiteindelijk samen met een ander familielid naar de politie gestapt. We hebben twee dagen op het bureau gezeten om aangifte te doen. De agenten hebben verschillende familieleden gehoord en mijn zus is ook verhoord op een later moment. Kort na de aangifte was ze daar nog niet aan toe. Daarna is mijn vader opgepakt door de politie. Mijn jongste broertjes zijn via jeugdzorg bij een pleeggezin terechtgekomen.
Plicht als oudere broer
Zo’n aangifte doen is heel intensief. Je wordt op allerlei manieren ondervraagd en de politie stelt je steeds aanvullende vragen. Ze zijn er heel goed in om het hele verhaal te achterhalen. Uiteindelijk is mijn vader op basis van al het bewijs veroordeeld tot een paar jaar gevangenisstraf. Zelf heeft hij nooit bekend, zijn leven lang niet. „Het zal dan wel gebeurd zijn” was het enige wat hij zei tijdens de rechtszaak. Ik heb hem een paar keer bezocht in de gevangenis in de hoop op een echt gesprek en ook later hield ik nog een lijntje open. Ergens hou je ook die loyaliteit aan je vader, die hoop dat hij er nog op terug gaat komen. Inmiddels is hij overleden. Tot de laatste dag van zijn leven heb ik gehoopt.
Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik aangifte heb gedaan. Als ik dat niet had gedaan, was het een aanklacht geweest tegen mij. Ik ben zelf niet direct slachtoffer geweest van het misbruik, mijn vader heeft mij nooit aangeraakt. Maar mijn broers en zussen hadden bescherming nodig en het was mijn plicht dat als oudere broer te doen. Natuurlijk wil je niet dat je broertjes in een pleeggezin terechtkomen. Maar ik moest hen uit die onveilige situatie halen. Het is voor mij wel een enorme steun geweest dat ze zich in het gezin thuis voelden. Ze hebben daar een heel veilige en fijne jeugd gehad en zijn hun pleegouders ook als ouders gaan zien. Daar ben ik God dankbaar voor.
Huilen om eenzaam gevoel
Wat ik het allerergst vind, is dat er vanuit de kerkelijke gemeenschap verwijten van mensen kwamen dat we geen aangifte hadden moeten doen. Mensen geloofden ons niet. Als ik in de supermarkt stond, deed iedereen zijn best me niet te zien, zodat ze niet hoefden te groeten. Je bestaat ineens niet meer. Ik heb ook vriendschappen op die manier verloren. Inmiddels is het lang geleden, maar als ik die emotie toelaat kan ik nog steeds spontaan om dat eenzame gevoel huilen.
Er is één vrouw geweest die in het dorp naar mij toe kwam en even haar hand op mijn schouder legde. Het was op deze schouder, ik weet het nog. Ze zei: Wij geloven jullie hoor, we bidden voor jullie. Ik zal het nooit meer vergeten.
Ik heb ook veel gehad aan een predikant uit de classis van onze gemeente. Hij kende mijn moeder nog en had rond haar ziekbed al wat conclusies getrokken rond mijn vader. Hij ging na het nieuws naast ons zitten en heeft ons nooit veroordeeld. We waren altijd welkom in de pastorie. Van de kerkenraad zelf hebben we nauwelijks steun gehad. Integendeel, ik hoorde letterlijk: het is gelogen, het klopt niet. Ik snap dat niet, ik snap dat niet, ik snap dat niet. Waarom zouden wij als kinderen zoiets vreselijks verzinnen? Misschien is het ook dat mensen het niet willen geloven en het daarom maar ontkennen. Het is te erg om je voor te stellen en daarom denken we maar liever dat het niet gebeurt.
In die houding zit bij mij nog steeds veel pijn. Ik ben na mijn trouwen nog een keer terug geweest naar een reünie in het dorp. Mijn vrouw zei: Je moet niet gaan, dat is niet goed voor je. Maar ik ging toch. Ik raakte aan de praat met een ouderling die vroeg hoe het met me ging. Ik zei: Ik vind het bijzonder dat ik hier nu sta, er liggen hier de nodige herinneringen. Zo voorzichtig probeer je dan te zijn. Zijn enige reactie was: Iedereen maakt fouten. Toen ben ik maar weggelopen, het was een klap in mijn gezicht.
Geestelijk gezien worstelen
Met mijn zus gaat het gelukkig goed nu en met mijn broertjes ook. Onze familie is wel wat gefragmenteerd. Een deel heeft de kerk verlaten uit teleurstelling over de houding van de gemeenschap. Zelf kan ik geestelijk gezien nog steeds worstelen met alles wat er is gebeurd. Dat God zulk misbruik toelaat, dat vind ik heel moeilijk te begrijpen. Ook preken rond het vijfde en zevende gebod zijn voor mij confronterend. Uiteindelijk heeft God Zelf me wel bij de kerk gehouden. Door alle puin heen. Ik heb dat ervaren bij de mannenzang in Katwijk, toen we het vierde vers van psalm 130 zongen. De regel „Zo doe Hij ook aan mij” sloeg naar binnen. Het kan ook voor mij, al begrijp ik Gods wegen niet altijd. Ook het lied ”Toekomst vol van hoop” zing ik vaak, met de aangrijpende tekst „Ook al zijn er duizend vragen, al begrijpen wij U niet, U blijft ons met liefde dragen.”
Ik praat weinig met anderen over alles wat is gebeurd. De gesprekken hierover kan ik op één hand tellen. Mijn drijfveer om het nu wel te doen is omdat misbruik nog steeds plaatsvindt, ook vandaag de dag. Die bewustwording vind ik belangrijk. Bied hulp, ga het niet ontkennen. Zorg ervoor dat slachtoffers gewoon hun verhaal kunnen vertellen zonder dat ze voortdurend het gevoel hebben dat ze zich moeten verantwoorden omdat mensen het eigenlijk niet geloven.
We horen allemaal preken dat de mens tot het slechtste in staat is, maar zodra we dat een keer in de praktijk zien vinden we het ineens moeilijk om te geloven. Er zit nog een blinde vlek in de reformatorische wereld wat dat betreft, denk ik. We zijn er goed in om onszelf aan de buitenkant mooi te maken. Maar als er iets ergs gebeurt in iemands leven, durven sommigen niet eens meer naar de kerk te gaan uit angst voor de blikken van anderen. Gelukkig is die houding nu wat aan het kantelen. Maar moet je nagaan wat we elkaar hebben aangedaan door die starre houding.”