Tweeling in twee werelden
Er worden meer tweelingen geboren dan ooit: wereldwijd zo’n 1,6 miljoen per jaar. Elke tweeling is natuurlijk uniek – maar de band tussen Arjo Gouw (48) uit ’s-Gravenpolder en zijn tweelingbroer Boban Brkic uit Wenen is wel heel bijzonder.
„Mijn broer Boban en ik kwamen ter wereld in Vlaški Do, een klein dorpje 80 kilometer ten zuiden van de huidige Servische hoofdstad Belgrado. Het was 1973. Ons geboortedorp in het toenmalige Joegoslavië stond bekend als vrij welgesteld en standsbesef en oude familietradities heersten hier nog heel sterk. Mijn moeder kwam uit een van de lagere bevolkingslagen en had bovendien al een kind toen ze mijn vader leerde kennen. Zijn ouders waren het niet eens met hun relatie. Toen mijn moeder zwanger raakte, werd ze door haar schoonouders dan ook zonder enige bezittingen op straat gezet.
In die omstandigheden werden mijn tweelingbroer en ik geboren. Boban was de sterkste, ik de zwakste. Bij mijn geboorte woog ik slechts 4 pond; ik was erg ziek en heb veel in het ziekenhuis gelegen. Of ik zou overleven, was nog maar de vraag. Dat ik veel verzorging nodig had, was zeker. Mijn moeder had geen diploma’s, werkte als schoonmaakster en verdiende weinig geld. Op een gegeven moment beslisten opa en oma van vaderskant daarom: Boban houden we, Arjo moet maar weg. Mijn ouders hadden daar niets over te zeggen. Zó sterk waren die traditionele verhoudingen.
Op mijn eerste verjaardag leverde mijn moeder, die inmiddels in Oostenrijk werkte als arbeidsmigrant, mij af in het ziekenhuis van Innsbruck. Vanuit dit ziekenhuis belandde ik via de Oostenrijkse jeugdzorg in een pleeggezin. Met tweeënhalf jaar werd ik vervolgens door mijn adoptieouders opgehaald en naar Nederland gebracht. Daar kregen ze na een paar maanden de vraag of ze ook Boban in hun gezin wilden opnemen. Mijn biologische ouders hadden dat heel graag gewild. Helaas lag de voogdij over mij en mijn tweelingbroer op dat moment niet bij hen, maar bij mijn grootvader. Opa gaf geen toestemming voor de adoptie. Boban moest in Servië blijven.
Post uit Oostenrijk
In de jaren die volgden groeide ik op als oudste zoon in een rustig reformatorisch gezin in Ridderkerk-Slikkerveer, waar later nog een adoptiebroer uit Joegoslavië en een zusje uit Indonesië bij kwamen. Ik was gedoopt, ging naar een reformatorische school, speelde Klaas Jan Mulder op het orgel. Al die tijd wist ik dat ik een tweelingbroer had. Mijn ouders hadden ook nog regelmatig contact met het adoptiebureau.
Toen, in 1992, viel er bij ons thuis een brief op de mat. Uit Oostenrijk. Ik moest juist die dagen eindexamen havo doen en mijn ouders besloten de envelop daarom nog even weg te stoppen. Toen ik mijn laatste toetsen achter de rug had en thuiskwam, deed mijn moeder net alsof de brief net binnen was gekomen: „Moet je kijken, Arjo, er is post!”
De brief was geschreven in gebrekkig Duits en ondertekend door mijn broer Boban. Anders dan aan mij was aan Boban in Servië nooit verteld dat hij een tweelingbroer had. Pas toen hij achttien was, hoorde hij voor het eerst van mijn bestaan. Hij is direct naar mij op zoek gegaan. Gelukkig was ik vanwege onze goede contacten met de Oostenrijkse jeugdzorginstantie niet moeilijk te vinden.
Boban is opgegroeid bij de familie van mijn vader en vluchtte in 1989 met zijn toekomstige vrouw en diens familie voor de naderende Joegoslavische oorlogen naar Oostenrijk. Daar hebben ze keihard gewerkt in allerlei baantjes, afwassen in restaurants en dergelijke, om te kunnen overleven. Ten slotte lukte het hem om zijn groot rijbewijs te halen en een baan op een vrachtwagen bij de gemeente te bemachtigen. Hij heeft er heel hard voor moeten knokken, terwijl ik hier in Nederland op rozen zat.
Uit de envelop die ik die dag kreeg, kwam ook een foto. Daar stond mijn broer, 18 jaar oud, met zijn vrouw en twee dochtertjes. Terwijl ik, ook 18, net examen had gedaan, verkering had met mijn huidige vrouw Gerdine en eigenlijk nog maar een broekie was…
Sprookje
Op 8 augustus 1992 ontmoetten we elkaar voor het eerst in Oostenrijk. Een bijzonder moment? Natuurlijk, ik vond het prachtig: m’n tweelingbroer ontmoeten. Maar terwijl mijn adoptieouders en Gerdine het erg spannend vonden, drong tot mij eigenlijk nog niet zo door wat er gebeurde. Ik kon heel moeilijk bij mijn eigen gevoelens komen. Dat heeft te maken met mijn (adoptie)verleden. Het tweeling-zijn voelde op dat moment zo ver weg, bijna als een verhaaltje, een sprookje. Je kunt het ook zien op de foto’s die toen zijn gemaakt. Boban was geëmotioneerd, ik stond erbij en keek ernaar. Wat het voor hem betekende, betekende dat toen niet voor mij. Die emotionele lading is pas later gekomen.
Toen we getrouwd waren en zij in 2004 als gezin in ons eigen huis langskwamen, voelde het bijvoorbeeld echt ‘eigen’. Ze kwamen op zondagavond aan, wij zouden ze een eindje tegemoet rijden. Maar de communicatiemiddelen waren toen nog niet zoals ze nu zijn. Toen we onverrichter zake terugkwamen, stonden zij ons al bij onze voordeur op te wachten. We werden door mijn broer als het ware in ons eigen huis verwelkomd!
We hebben elkaar nu zes keer in levenden lijve ontmoet. Op die momenten is onze instelling: wat van mij is, is van jou, en andersom. Soms hebben ze ’s ochtends al koffiegezet, of je ruikt beneden de oven al. Ook zijn ze ’s middags al heel druk bezig met de voorbereidingen voor het avondeten. Na afloop mogen wij dan af- en opruimen, haha. Dat stukje familiariteit, dat vind ik wel bijzonder.
Koeterwalen
Ondanks dat we zo ver bij elkaar vandaan zijn opgegroeid, herkennen we regelmatig dingen van onszelf in elkaar. We blijken over veel dingen hetzelfde te denken – over vaccineren bijvoorbeeld. Ook hebben we hetzelfde gevoel voor humor. We kunnen samen helemaal in een deuk liggen. Als wij in het Duits met elkaar aan het koeterwalen zijn, hebben onze vrouwen vaak de grootste pret. Soms kijken ze elkaar aan, zo van: dat heeft die van mij nou ook altijd…
Ook onze kinderen lijken op elkaar. Toen onze jongste pas geboren was en we een foto van haar in de wieg doorstuurden, zei mijn schoonzus direct: „Dat is er weer eentje van ons.”
Soms is het cultuurverschil lastig. Volgens de Oost-Europese traditie is het bijvoorbeeld heel normaal om geld bij elkaar te hebben uitstaan. Zo belde Boban een keer met de vraag of wij hem een bedrag konden lenen voor een begrafenis, die daar vaak door familieleden wordt bekostigd. Wij vonden dat eigenlijk een beetje raar om te doen – het ging niet zomaar om een tientje. We kenden elkaar daar toen ook nog niet goed genoeg voor.
Bovendien blijft communicatie een heikel punt. We praten Duits met elkaar, maar door de telefoon versta je elkaar vaak slecht. Doordat Boban niet goed kan lezen en schrijven, raken adressen makkelijk zoek. Op die manier zijn we in het verleden het contact een paar keer kwijtgeraakt. Nu we allebei een mobiele telefoon hebben en kunnen beeldbellen, gaat dat beter. Als je elkaar zo spreekt, voelt het bijna alsof je bij elkaar op de koffie bent.
Een van de mooiste momenten die ik via de telefoon met Boban deelde, was toen ik kon vertellen dat we onze jongste dochter verwachtten. Zij is een nakomertje. Het is heel mooi om dan tegen je broer te kunnen vertellen dat hij nog een keer oom wordt. Kinderen worden daar nog altijd sterk gezien als dragers van de familienaam, veel meer dan hier in Nederland. Bobans gezin leefde in die tijd dan ook heel intensief met ons mee.
Samenzijn
Natuurlijk zijn er momenten waarop je elkaar mist. Op de bruiloft van onze oudste bijvoorbeeld, of als Boban en zijn vrouw een kleinkind hebben gekregen. Het liefst wil je ze dan verwennen. Even hun verhaal laten doen. Natuurlijk, de telefoon is geduldig. Maar het is soms best moeilijk om tijdens het bellen de juiste vragen te stellen. Je Duits is niet altijd toereikend voor een diepgaand gesprek. Dan moet je je eigenlijk van tevoren voorbereiden. Toch voeren we die gesprekken wel. Dan delen we bijvoorbeeld de zorgen om onze moeder, met wie we nog steeds contact hebben.
Maar het fijnst is natuurlijk het samenzijn. Onze eerste gezamenlijke verjaardag vierden we toen we 44 werden. Het was een zaterdag, de enige dag die Boban van zijn werk gemakkelijk vrij kon krijgen. Wij zijn er speciaal voor naar Oostenrijk gevlogen. Toen we die ochtend wakker werden, konden mijn broer en ik elkaar voor het eerst in het echt feliciteren. Met een hug – dat mocht toen nog. Dat was echt once in a lifetime. Hoewel: onze vijftigste verjaardag valt weer op een zaterdag. Als we het mogen beleven, vieren we het dan weer samen. Het liefst met alle kinderen erbij.
De mooiste momenten zijn toch die waarop je met z’n allen op de bank zit of een wandeling maakt. Samenzijn zonder woorden. Je bent bij elkaar en het is goed zo. Ooit zou ik nog weleens met mijn broer de trektocht willen maken, waarbij je echt op elkaar bent aangewezen. Van Oostenrijk naar Servië: terug naar waar het begon. Ach ja, het kan natuurlijk bij wijze van spreken ook een middagje zijn. De dames shoppen, wij fietsen…
Bijbelkennis
Wat ik bijzonder vind om te zien, is hoe we allebei via een andere weg onder Gods Woord terecht zijn gekomen. Ik door adoptie, hij via onder anderen de Jehova’s getuigen, waar hij trouwens ook weer is uitgestapt. Hij heeft veel parate Bijbelkennis. In zijn familie is het algemeen bekend: voor gesprekken over het geloof moet je bij Boban zijn. „We hebben beiden het bloed van de Heere Jezus nodig”, zegt hij dan. Via verschillende wegen tot diezelfde conclusie komen – daaraan zie je dat God altijd doorgaat met Zijn werk.
Soms vragen we ons af: hoe zou het zijn om elke dag met elkaar samen te kunnen leven? Maar we zijn het er allebei over eens dat het Gods eerste opdracht is om je plicht te betrachten op de plek waar je gesteld bent. Een zorgzame vader zijn. Boban in zijn gezin in Wenen, ik hier in ’s-Gravenpolder. Dat je tot je doel komt om je Schepper te eren. Op afstand – of, als het gegeven wordt, naast elkaar.”