Theologenblog: Nieuw rumoer rond Moses Shapira’s ‘Deuteronomium’
Wanneer mag je aannemen dat een tekst in de oudheid ook daadwerkelijk heeft bestaan? Dit is actuele kwestie sinds vorige week de discussie oplaaide over de vraag of de fragmenten van het Bijbelboek Deuteronomium die Mozes Shapira (1830–1884), antiquiteitenhandelaar in Jeruzalem, in 1883 in Londen aan het British Museum voor één miljoen pond aanbood, echt waren of niet.
Destijds dacht men eerst van wel. Daarna oordeelden deskundigen dat het een vervalsing betrof. Waarna Shapira tragisch aan zijn einde kwam in een hotel in Rotterdam. De fragmenten zelf werden in 1889 naar Australië verkocht en zijn sindsdien nooit meer gezien.
Dat Bijbelboeken echt hebben bestaan, weten we niet omdat we de originelen hebben. Wel bestaan er heel oude versies van. Onlangs nog werd bekend dat tweeduizend jaar oude snippers van een Griekse rol met de Twaalf Profeten gevonden zijn in een grot in de buurt van Qumran. Maar wat nog belangrijker is: talloze andere teksten veronderstellen het bestaan van Bijbelboeken en hun inhoud laat vaak iets zien van de tijd en wereld waarin ze zijn opgeschreven.
Maar hoe moet dat nu als er nieuwe tekst opduikt van onzekere herkomst en waarnaar níet wordt verwezen? Kenners van oud-Hebreeuwse inscripties beschikken dan over diverse methoden om vast te stellen of iets een vervalsing. Ze kunnen het leer dateren met de C14-methode en met een microscoop kijken ze of er misschien inkt in de barstjes van het leer zit. Zo kun je namelijk zien of de inkt pas is aangebracht, toen het leer al oud en verweerd was.
Bij de andere, veel kortere versie van het boek Deuteronomium in de fragmenten van Shapira kan dat niet meer, omdat de tekst is verdwenen. We hebben alleen nog enkele transcripties van deskundigen en schetsen van tekenaars uit het British Museum. Toch beweert Idan Dershowitz, hoogleraar te Potsdam bij Berlijn, dat hij kan aantonen dat de fragmenten echt waren. Hoe? Vanwege enkele letters en omdat de taal heel goed Hebreeuws kan zijn van voor de ballingschap. Maar vooral, omdat hij meent dat tekst die hij nu heeft gereconstrueerd, tóch in een heel aantal Bijbelteksten wordt verondersteld. Volgens hem vormt deze zelfs dé voorversie van het huidige boek Deuteronomium.
De grote vraag is nu: kun je dit wel zeggen? Veel kenners van oud-Hebreeuwse inscripties vinden van niet. Je kunt de fragmenten van Shapira immers niet meer onderzoeken. Er is daarom geen enkele reden terug te komen op het eerdere oordeel van deskundigen die de fragmenten wél hebben gezien. Hier wordt oud fake news nieuw leven ingeblazen en dat kan niet. Het antwoord van Dershowitz daarop luidt dat het helemaal niet zo raar is wat hij doet. Hij reconstrueert een oude tekst op grond van wat er nog wel is. Zoals ook veel Bijbelwetenschappers, inclusief hijzelf, eerst allerlei bronnen reconstrueren achter de Bijbel en er daarna pas mee aan het werk gaan.
Dershowitz raakt hiermee aan een gevoelig punt. Wat hij zegt is in veel vormen van kritische Bijbelwetenschap immers staande praktijk. Nu is het op zichzelf genomen geen gekke gedachte dat Bijbelboeken niet in een keer zijn opgeschreven en een groei hebben doorgemaakt. Toch gebeurt er hier iets vreemds. Want hoe zeker kun je zijn, als je eerst de ene tekst reconstrueert uit oude fragmenten, en daarna diverse andere uit Bijbelteksten, en die dan met elkaar vergelijkt? Dan vergelijk je eigenlijk teksten met elkaar die alleen bestaan in de hoofden van onderzoekers. En dat is toch een vorm van drijfzand.
De waarde die kenners van oud-Hebreeuwse inscripties hechten aan de teksten zélf, legt hier meer gewicht in de schaal. Er is niks mis mee om je in te leven hoe het schrijven en de groei van een oude tekst, ook een Bijbelboek, in zijn werk is gegaan. Maar tegelijk kan dat de tekst nooit zelf vervangen. Daar zal je dus altijd weer naar terug moeten. Als je dat niet doet, zegt die tekst immers zomaar vooral wat je zelf al dacht.
Een samenvatting en een analyse van en de achterliggende bronnen bij het nieuwe rumoer rond Moses Shapira’s ‘Deuteronomium’ is te vinden op academia.edu.
Koert van Bekkum is hoogleraar Oude Testament aan ETF Leuven. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep Biblical Exegesis and Systematic Theology (BEST) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.