Geschiedenis

Vaccinatie moeilijk vraagstuk voor bevindelijk gereformeerden

Het vaccinatievraagstuk stelde bevindelijk gereformeerden in de twintigste eeuw steeds weer voor moeilijke keuzes. Eerst ging het over pokken, later over polio. Vaccinatieplicht werd eendrachtig afgewezen. Over het inenten zelf bleef verschil van gevoelen bestaan.

L. Vogelaar
27 February 2021 16:19
Hr.Ms. Zuiderkruis, het troepentransportschip waarmee niet-gevaccineerde militairen in 1950 vanuit Nederlands-Indië naar huis konden. beeld ANP, G. van der Werff
Hr.Ms. Zuiderkruis, het troepentransportschip waarmee niet-gevaccineerde militairen in 1950 vanuit Nederlands-Indië naar huis konden. beeld ANP, G. van der Werff

Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog greep de Spaanse griep om zich heen (1918-1920). De geheimzinnige ziekte eiste nog veel meer levens dan de oorlog in de achterliggende vier jaar. Griepvaccins waren er nog niet.

Vaccinatie was wel mogelijk tegen pokken. Die was vanaf 1823 –en vanaf 1808 al voor minvermogenden– verplicht voor kinderen om tot de scholen toegelaten te kunnen worden. Deze verplichting werd in 1857 afgeschaft, maar weer ingevoerd in 1872, nadat een pokkenuitbraak meer dan 23.000 mensen het leven kostte.

In de gereformeerde gezindte waren verreweg de meeste kinderen tegen pokken gevaccineerd. Dat zal voor een deel uit overtuiging zijn gebeurd en voor anderen noodgedwongen, omdat de kinderen anders niet naar school konden. Niet-ingeënte kinderen kregen soms in woningen les. Het aantal huisonderwijzers was echter beperkt. In andere gevallen namen ouders het onderwijs zelf ter hand.

Ontheffing

Afwijzing van de plicht tot vaccinatie kreeg een plaats in het beginselprogram van de SGP: de overheid dwinge „niet tot een kunstbewerking aan den lijve waardoor én de vrije beschikking over eigen lichaam én over dat zijner kinderen én de vrijheid der consciëntie wordt gekrenkt.”

SGP-leider ds. G.H. Kersten moet zelf van huisuit ingeënt zijn geweest, gezien zijn loopbaan als leerling en onderwijzer. Later wees hij vaccinatie af. Tegelijk stimuleerde hij de oprichting van reformatorische lagere scholen, al konden die alleen worden bezocht door kinderen die waren ingeënt. In zijn gemeente in Meliskerke was 80 procent van de kinderen gevaccineerd, in Rotterdam eveneens het overgrote deel.

Vanaf 1912 was er ontheffing mogelijk met een „roode kaart”, een verklaring –getekend door twee artsen– dat de vaccinatie voor het kind levensgevaar betekende. Bekend was dat enkele artsen in het land die kaarten royaal verstrekten, hoewel ze daarvoor feitelijk niet waren bedoeld. Ds. Kersten maakte er gebruik van en stimuleerde andere ouders hetzelfde te doen. Regelmatig gingen groepen kinderen –soms een bus of wagen vol– naar deze „anti-vaccine-doktoren” om vrijstellingen af te halen.

Duitsers

Naast godsdienstige redenen speelden ook medische bezwaren een rol: de koepokinenting verliep niet altijd zonder complicaties; er waren zelfs sterfgevallen. Die waren er mede de oorzaak van dat de eis dat leerlingen moesten zijn ingeënt, steeds voor enkele jaren werd opgeschort nadat op 21 juli 1928 de Besmettelijke-Ziektenwet in werking trad. De verplichting verviel toen op 1 januari 1940 de Inentingswet van kracht werd.

Deze wet erkende godsdienstige gewetensbezwaren. Daar hadden de Duitsers geen boodschap aan die aan het begin van de oorlog de gehele bevolking van Walcheren wilden verplichten zich te laten inenten tegen tyfus en andere ziekten. In de gereformeerde gemeente van Middelburg riep ds. A. Verhagen op tot gebed dat deze maatregel verhinderd zou worden. Aan het eind van die week kwam het bericht dat de verplichting van de baan was. Toen was er reden tot dankzegging.

Na de bevrijding bleek de vooroorlogse neiging tot dwang nog niet geheel verdwenen te zijn. Tot 1956 toe wees de SGP erop dat gemeentebesturen soms leken te suggereren dat inenting verplicht was. Bezwaren tegen inenting betroffen overigens niet alleen het eigen lichaam; ze gingen ook over vaccinatie van de veestapel.

Militairen

De meeste soldaten uit de gereformeerde gezindte waren gevaccineerd; een minderheid wees dat af. De minister van Oorlog schreef op 5 september 1946 dat het ongewenst was militairen te dwingen zich te laten inenten. Degenen die weigerden, moesten wel ernstig gewaarschuwd worden voor de risico’s die ze daardoor liepen, zeker bij uitzending naar Nederlands-Indië, waar pokken meer voorkwamen dan in Nederland. Soms werd een veldprediker op iemand af gestuurd om hem te overreden zich te laten inenten.

De niet-gevaccineerden kregen weleens venijnige reacties van hun meerderen. Het gebeurde zelfs dat een weigeraar voor de krijgsraad werd gedaagd, overigens zonder straf te krijgen. De staf adjudant-generaal vestigde er op 4 juli 1947 „nadrukkelijk de aandacht op, dat het de Kommandanten geoorloofd is door overreding te trachten, betrokkenen alsnog zich aan vaccinatie te laten onderwerpen, doch dat elke dwang of onheuse behandeling verboden is.” De synodale commissie van de Gereformeerde Gemeenten die de belangen van de militairen behartigde, bracht dit schrijven in maart 1948 onder de aandacht van de officieren en legerartsen, want er was soms inderdaad sprake van een onheuse behandeling.

Het deputaatschap bij de hoge overheid was teleurgesteld in de opstelling van de veldpredikers en nam daarom in 1949 contact op met de hoofdlegerpredikant, kolonel ds. A.T.W. de Kluis. „Als vrucht van de besprekingen, die met Kolonel de Kluis mochten gehouden worden, hebben onze jongens nu een bewijs, dat geldig is bij de legerleiding voor gemoedsbezwaarden, wat hen tegelijkertijd verplicht zich in elk opzicht daarnaar te gedragen”, rapporteerden de deputaten aan de Generale Synode.

„Nadat deze zaken waren afgewikkeld, werden uw deputaten op een Zaterdagavond om elf uur namens de Minister van Oorlog opgebeld, daar een pokkenepidemie was uitgebroken, om in verband daarmede de grote verantwoordelijkheid van het steunen der niet-gevaccineerden ons op het hart te binden, waarom wij de daaropvolgende Maandag in vergadering met de Synodale Commissie bijeen geweest zijn ten einde de Minister van antwoord te dienen”, aldus ds. R. Kok. „Per telegram is Zijne Excellentie geantwoord, dat het geloof in Gods voorzienigheid niet verdrongen mocht worden door zijn zorg voor de gevechtswaarde der troepen, hoewel dat door ons zeer gewaardeerd wordt.”

Sommige vaccinatieweigeraars in Indië stierven tijdens de epidemie. Anderen lieten zich alsnog inenten. De niet-gevaccineerden moesten een tijdlang in quarantaine. Alleen onder een gewapend geleide konden ze de leesdiensten bezoeken die ze op verschillende plaatsen hielden.

In jongerenblad Daniël schreef ”Krijgsman” (pseudoniem voor adjudant C. de Zeeuw) –een verklaard tegenstander van inenting– dat hij de maatregel maar vreemd vond: „Kunnen nu die ongevaccineerden die gevaccineerden aantasten? Dat is voor mij een onoplosbaar raadsel. Helpt die vaccinatie dan niet?”

Terugkeer verhinderd

Niet-ingeënte militairen mochten voorlopig niet terug naar Nederland. Vanwege een pokkenuitbraak was Indonesië tot besmet gebied verklaard. Op grond van internationale sanitaire overeenkomsten stelden de geneeskundeconsulenten van de vervoersmaatschappijen dat niet-gevaccineerden niet per vliegtuig of schip vervoerd mochten worden. Hun kameraden vertrokken, maar de niet-ingeënte soldaten bleven achter. Dat viel niet mee, want ze verlangden vaak hevig naar huis. Ze waren al veel langer in Indië dan ze van tevoren gedacht hadden.

Sommige soldaten lieten zich nu inenten en konden daardoor alsnog naar Nederland. Maar de anderen moesten wachten. Ds. Kok: „Hierover is door uw deputaten met de Inspecteur gesproken, die ons vertelde dat alleen gevaccineerde mensen toegelaten worden op de Egyptische wateren en zo is het weer door de macht van Egypte, dat Israël weleer niet liet trekken naar het land hunner vaderen, waarom onze jongens met die schepen niet mogen vertrekken naar hun Vaderland.”

Het deputaatschap bij de hoge overheid bleef druk in overleg met de regering om de thuisvaart mogelijk te maken. Ook de synodale commissie voor de militairen en de SGP-fractie in de Tweede Kamer trokken bij de minister aan de bel. „Namens ds. Zandt, aan wie u schreef, deel ik u mede, dat we uw zaak direct bij de Minister hebben gebracht,” schreef kamerlid ir. C.N. van Dis aan een militair uit Middelburg. „Hij deed ons vóór Kerstmis de toezegging, dat de jongens per marinevaartuig gehaald zouden worden. Hij verzocht daarbij tevens om er verder geen publiciteit aan te geven om het plan niet in gevaar te brengen. Wij begrijpen er ook niets van dat het nog niet gebeurd is. Kan het soms zijn dat marinevaartuigen niet meer in de Indische havens mogen komen? ’t Is maar een gissing van mij. (…) Hopende dat er spoedig uitkomst moge komen en u Gode en Zijne onmisbare genade aanbevelend, verblijf ik…”

„Wij wisten niet dat in Nederland zo veel instanties voor ons in de weer waren,” zei een veteraan later. „We voelden ons soms in de steek gelaten.”

De minister van Oorlog zocht naar mogelijkheden om de niet-gevaccineerden naar hun vaderland te laten reizen. De moeder van een militair schreef aan haar zoon: „Nu Cor, nu heb ik goed nieuws, hoor, dat je nu gauw thuiskomt. Jij weet het misschien ook wel. (…) Er is hard aan gewerkt door Ds. Verhagen en nog verschillende Dominees.”

De niet-ingeënte militairen moesten zich in 1950 in een aantal steden verzamelen. Op zaterdag 19 maart kregen deze groepen per telegram het bericht dat ze daaropvolgende week met militaire vliegtuigen naar Batavia zouden worden overgebracht. Toen ze daar in een legerhospitaal bijeenkwamen, telde het detachement 178 man, veel meer dan de 37 over wie de minister aanvankelijk aan de Tweede Kamer gerapporteerd had.

Na veel moeite vond de minister van Oorlog een weg om ook de niet-gevaccineerde militairen naar huis te laten komen. Na twee weken quarantaine vertrokken ze op 18 april 1950 met het troepentransportschip Zuiderkruis uit Java. Op 9 mei arriveerden ze in de Schiehaven in Rotterdam.

Van Nederlands-Indië bleef alleen de westelijke helft van het eiland Nieuw-Guinea nog in Nederlandse handen, tot 1962. Tijdens de Generale Synode van de Gereformeerde Gemeenten in mei 1962 werd meegedeeld dat de medewerking van het ministerie om vrijstelling van inenting te geven, steeds goed was geweest. „Indien aan de getroffen regeling wordt voldaan, wordt zonder bijzondere moeite vrijstelling verkregen. Die vrijstelling geldt ook voor de uitzending naar Nieuw-Guinea.”

Uitzending geannuleerd

In de Gereformeerde Gemeenten had kandidaat A. Vergunst met vaccinatieplicht te maken gekregen nadat hij in 1949 een beroep aannam voor uitzending als legerpredikant naar Nederlands-Indië. Kennelijk waren de eisen daarvoor strenger dan voor dienstplichtigen. In die tijd werden militairen gevaccineerd krachtens dienstbevel. Pas in 1953 kwam de Wet Immunisatie Militairen tot stand, waarbij er een mogelijkheid was voor vrijstelling vanwege godsdienstige of zedelijke bezwaren.

De uitzending ging niet door nadat het curatorium van de Theologische School de kandidaat op de vaccinatieplicht wees. Aan de teleurgestelde militairen schreef Vergunst in hun contactblad: „Ge ontbeert veel, in het bezit waarvan wij in het vaderland ons mogen verheugen en gaarne had ik dit alles met u willen doorleven, maar de vaccinatie-aangelegenheid heeft mijn overkomst naar Indonesië belet.” Overigens zou de uitzending slechts van korte duur zijn geweest: nog in datzelfde jaar erkende Nederland de Indonesische soevereiniteit en konden de militairen zich klaarmaken voor de thuisvaart.

Verplichting

In de jaren veertig en vijftig vertrokken tal van mensen naar overzee, onder wie meerdere predikanten. Amerika stelde inenting voor immigranten verplicht, voor Canada gold die eis vanaf 1 januari 1951 ook. Een aantal landverhuizers probeerde toch zonder inenting te emigreren. Als dat niet lukte, lieten ze zich op het haventerrein of aan boord alsnog inenten; van emigratie afzien was in dat stadium geen optie meer.

Van noodgedwongen inenten was ook sprake toen vaccinatie na de watersnood van 1953 verplicht werd gesteld als bewoners naar de getroffen eilanden wilden terugkeren. Vrijwel niemand wees dat af, stelde historica prof. Selma Leydesdorff vast.

Vaccinatie werd ook verplicht of gewenst verklaard voor zendingswerkers en voor deputaten die de zendingsvelden bezochten. Er werd medisch zendingswerk opgezet en daar voerden de werkers ook vaccinaties uit. Dit kan een rol hebben gespeeld in de gedachtevorming rond dit onderwerp. In sommige kerkelijke bladen waarin inenting eerder werd afgewezen, werd nu meer het accent op de persoonlijke gewetensbeslissing gelegd. Het is verkeerd als iemand zijn vertrouwen op vaccinatie stelt, schreef hoofdredacteur ds. L. Rijksen in december 1963 in De Saambinder, het weekblad van de Gereformeerde Gemeenten. Vaccinatie is ook af te keuren als deze gevaarlijk zou zijn. Van gevaar was volgens artsen echter geen sprake, „daar deze injectie of pil meer gezien moet worden als middel tot verwekking van meerdere weerstand van het lichaam bij eventuele gevallen. Velen willen deze behandeling dan ook zien als een middel dat, onder biddend opzien tot de Heere, Die alle dingen in Zijn hand heeft, tot heil in de omstandigheden waarin men verkeert, kan strekken. Het blijft echter in al deze beslissingen een persoonlijke zaak voor ieder. Het is gelukkig als wij de Heere er voor nodig krijgen.”

Ds. A. Vergunst sprak zich in 1970 en 1978 in dezelfde lijn uit. Hij betreurde het dat de onderlinge tegenstellingen zich verscherpten.

Onbegrip

Lange tijd waren de vaccinaties vooral op pokken gericht geweest. Vanaf de jaren twintig was er ook een vaccin tegen difterie, maar dat werd pas op grote schaal toegepast toen in jaren vijftig ook vaccins tegen kinkhoest en tetanus algemeen beschikbaar kwamen.

Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) was gericht op preventie van epidemieën door het opbouwen van groepsimmuniteit, waarvan zowel ingeënte als niet-ingeënte mensen profijt trekken. In 1929 had Nederland voor het eerst met een polio-uitbraak te maken gekregen. Tijdens een polio-epidemie in 1966 leidde onbegrip voor gewetensbezwaren tot een demonstratie bij een kerk in Elspeet. „Heeft dan geen mens zich erin verdiept wat onze beweegredenen zijn?” vroeg een Elspeets schoolhoofd zich af nadat een stroom aan negatieve publiciteit losbarstte. De wijze waarop de media over de affaire berichtten, was aanleiding tot de oprichting van het Reformatorisch Dagblad.

Media zagen nogal eens over het hoofd dat een deel van de orthodoxe christenen niet afwijzend stond tegenover vaccinatie. Ds. G. Boer, voorzitter van de Gereformeerde Bond, wees de hetze in de pers af, maar riep tegelijk de gemeenteleden op zich te laten inenten. Hij citeerde de Institutie van Calvijn: „Nu is het duidelijk wat onze plicht is: namelijk, als God ons leven geschonken heeft ter bescherming, dat wij het dan ook beschermen; als Hij middelen aanbiedt, dat wij die dan ook gebruiken; als Hij ons gevaren doet voorzien, dat wij dan ook niet roekeloos daarin storten; als Hij geneesmiddelen verschaft, dat wij die dan ook niet veronachtzamen.”

Meningsverschil

Tijdens de volgende epidemie, begin 1971, stond de schijnwerper op Staphorst gericht. Tendentieuze berichtgeving wekte grote verontwaardiging: journalisten verstopten zich achter de heg om begrafenissen van slachtoffers te fotograferen en maakten stiekeme geluidsopnamen in de kerk. De hervormde predikant, ds. P. J. Dorsman, was tegen inenten, maar beschouwde de keuze ook als gewetenszaak. In het buurdorp Nieuwleusen sprak godsdienstonderwijzer A. de Redelijkheid zich uit voor vaccinatie (om die reden werd hem het bestuurslidmaatschap van de Nederlandse Stichting Mbuma-zending, waarvan hij voorzitter was, ontnomen), en dat standpunt werd ook door voorgangers als ds. J. Catsburg verwoord.

Anderen spraken zich stellig tegen vaccinatie uit. Of ze namen een tussenpositie in. In de overwegingen werd dan genoemd dat het treffen van een voorzorgsmaatregel een vooruitgrijpen op Gods voorzienigheid zou kunnen zijn, maar dat dit argument niet, of minder, geldt als de ziekte reeds overal om ons heen is. Er is dan een reëel gevaar; vandaar dat mensen tijdens een epidemie alsnog tot vaccinatie overgaan.

Het meningsverschil leidde in de gereformeerde gezindte tot diepgaande controverses. Die leverden ongemeen felle reacties op, waarbij mensen soms geestelijk de maat werd genomen op grond van hun vaccinatiestandpunt. Het verband van SGP-studieverenigingen, waar ds. Dorsman in die tijd vertrok als voorzitter, bundelde „feiten en kommentaren” in een brochure.

Enquêtes

Tijdens peilingen werd aan RD-lezers de stelling voorgelegd ”Inenting tegen besmettelijke ziekten moet worden aangemoedigd.” Het percentage ouders dat daarop bevestigend antwoordde, nam in de periode 1981-1998 toe van 31 tot 48. Onder leerlingen steeg dit percentage van 52 naar 74.

Deze percentages geven niet de aantallen mensen weer die persoonlijk vaccinatie aanvaardbaar vonden; die vraag ontbrak in deze lezersonderzoeken. Onder hen zullen ook mensen geweest zijn die vonden dat aanmoedigen of ontmoedigen in een dergelijke tere kwestie beter achterwege kan blijven.

Beide onderzoeken hadden plaats toen een epidemie nog vrij vers in het geheugen lag: Nederland had in 1978 en 1992/1993 opnieuw met een polio-uitbraak te maken gekregen. Beide keren was ook de discussie over vaccinatie weer opgelaaid.

Meer over
Vaccinatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer