Onderwijsvrijheid behoort tot de ziel van onze natie
Aan het begin van de vorige eeuw liepen liberalen en socialisten ook te hoop tegen de vrijheid van onderwijs. De identiteit van refoscholen is daarbij duidelijk geworteld in de Nederlandse geschiedenis. Dat wordt nu liever vergeten.
De vraag die de discussie van de afgelopen weken rond de vermeende verklaringen tegen homoseksualiteit op reformatorische scholen oproept, is vooral in hoeverre pers en politiek nog in staat zijn in alle rust te reageren op zaken die in het nieuws zijn. Reageren op hypes en hijgerig achter mogelijke subversieve orthodoxie aanrennen, lijkt de gewone gang van zaken in de politiek. Die laat zich daarin vaak niet leiden door grondig onderzoek, maar laat zich ringeloren door krantenartikelen. Dit keer betrof het een artikel in Trouw (9-11) over twee homojongeren op reformatorische scholen.
In verlegenheid
De discussie lijkt, door dat artikel vlak voor het debat over burgerschap in de Tweede Kamer te publiceren, vakkundig verlegd van Samuel Paty naar reformatorische scholen. Er zouden identiteitsverklaringen op reformatorische scholen zijn waarin een antihomoparagraaf zou zijn opgenomen. Dit artikeltje wordt vervolgens grif ingezet in het debat door met name de seculiere partijen. Minister Slob is ten slotte in verlegenheid omdat hij niet precies weet wat reformatorische scholen nu werkelijk vragen. En dan gaat het los in seculier Nederland en wordt het gemakkelijk schieten op reformatorische scholen. Zonder enig onderzoek of navragen worden antihomoverklaringen op reformatorische scholen in vrijwel alle media als een feit gepresenteerd.
Voor alle reformatorische scholen geldt eenvoudig: die verklaringen zijn er niet! Maar het gaat hier echter ten diepste niet om een homodiscussie. Alle reformatorische scholen hebben de Bijbel als grondslag en willen hun onderwijs daarnaar inrichten. Dat geldt voor alle Bijbelse waarden en normen, en niet alleen zaken die de seksuele moraal betreffen. Het geldt evenzeer voor rechtvaardigheid en barmhartigheid in de samenleving en verantwoordelijkheid voor de medemens. Daarin zijn reformatorische scholen bepaald geen achterlopers.
Ongemakkelijk
Het gaat echter vooral om de vraag of de seculiere meerderheid kan tolereren dat er een groep in de samenleving is die afwijkt van de mainstream en onderwijs volgens artikel 23 echt vrij invult volgens eigen identiteit. Een identiteit die overigens duidelijk geworteld is in de Nederlandse geschiedenis. Dat gegeven op zichzelf is al heel ongemakkelijk voor de huidige secularisten. Die geschiedenis wordt liever vergeten. Bij niet-confessionele partijen is het anno 2020 inmiddels een patroon om zwaar af te geven op artikel 23. Voor de Asschers en Van Dijks van vandaag is artikel 23 een principieel verwerpelijk grondwetsartikel, omdat kerk en staat door elkaar heen lijken te lopen. Ze zien dit artikel als een middel om ongelijkheid en segregatie in de samenleving te bestendigen en religie in het publieke domein een plaats te geven.
Het kan wel helpen in deze discussie om deze ontwikkelingen te plaatsen in historisch perspectief. Want die huidige kritiek is ook weer niet geheel nieuw. Aan het begin van de vorige eeuw liepen liberalen en socialisten ook te hoop tegen de vrijheid van onderwijs. Een voorstel van het kabinet-Kuyper om de protestantse Vrije Universiteit (VU) dezelfde status te geven als de openbare universiteiten viel niet goed. Met dezelfde ijver als waarmee de fractieleiders Dijkhoff (VVD) en Asscher (PvdA) deze vrijheid in 2020 voor islamitische en reformatorische scholen willen beperken, probeerden hun voorvaders protestantse en katholieke scholen in hun ontwikkeling te belemmeren.
”Isoleerinrichting”
De socialist Pieter Jelles Troelstra voorspelde ook allerlei onheil voor de natie bij de stichting van gereformeerde scholen en de VU. En zijn liberale confrater Goeman Borgesius viel hem hierin nadrukkelijk bij. Troelstra was van mening dat Kuyper eropuit was van de VU een „isoleerinrichting voor zwakke geesten” te maken.
De angst voor een parallelle samenleving, die nu vooral uitgesproken wordt ten aanzien van de islamitische scholen, was evenzeer aanwezig in deze tijd en gold toen de confessioneel christelijke scholen. Hele groepen leerlingen zouden opgeleid worden tot burgers die zich niet interesseerden voor de Nederlandse samenleving en daar ook geen verantwoordelijkheid voor wilden dragen. Borgesius was bang dat de gereformeerde leidsman de jeugd zou opstoken tegen de openbare universiteiten als „propagandascholen voor ongeloof.” Het ging toen ook ‘los’ tegen de vrijheid van onderwijs, tegen de VU en andere confessionele instituten.
„Geestelijke vrijheid”
Ik adviseer de seculieren van vandaag zich eens niet te laten leiden door hypes, waarvan sommige kranten de spreekbuis zijn, maar in alle rust studie te maken van de pennenvruchten van bijvoorbeeld de liberale historicus Johan Huizinga. Hij ziet vrijheid van onderwijs als een „kostbaar pand van geestelijke vrijheid.” Huizinga ziet in artikel 23 de erkenning van een vrijheidsbeginsel tegen de almacht van de staat. De pacificatie van 1917 (en 1919) maakte van Nederland nu juist een volwaardige democratie met kiesrecht voor iedereen en de erkenning van het bestaansrecht van allerlei minderheden. Onderwijsvrijheid behoort tot de ziel van onze natie en het morrelen daaraan is vaak gebaseerd op machtspolitiek en gebrek aan historisch besef.
De auteur is voorzitter van het college van bestuur van het Wartburg College Rotterdam.