Het christelijk geloof biedt minstens twee zaken die ons kunnen helpen om een uitweg te vinden bij uitzichtloos lijden: hoop en medelijden, betoogt Bart van den Brink.
De opmars van euthanasie in de geestelijke gezondheidszorg is onmiskenbaar. Jaarlijks worden er in Nederland meer dan 85.000 verzoeken om euthanasie gedaan, waarbij meer dan 6000 keer euthanasie wordt toegepast. In ongeveer zestig gevallen betreft het euthanasie vanwege een psychiatrische aandoening. Dit getal wordt snel hoger.
De Levenseindekliniek levert het grootste aandeel hierin: in 2016 stierven hier 46 van de 60 personen door euthanasie vanwege psychiatrisch, uitzichtloos geacht lijden. In 2017 heeft de Levenseindekliniek in de media aandacht gevraagd voor de sterk stijgende vraag op dit vlak en haar tekort aan psychiaters. Daarbij deed men een appel op behandelend artsen om eenvoudige verzoeken in het vervolg zelf af te handelen.
De discussie in de media, in de politiek en binnen het vakgebied neemt toe. Een veelgebruikt argument van de voorstanders is een beroep op medelijden: we kunnen deze mensen toch niet in de kou laten staan?
De laatste weken wordt er uitgebreid aandacht gevraagd voor deze thematiek, onder meer naar aanleiding van euthanasie bij een psychiatrisch patiënte. Welke wereld gaat er schuil achter dit verhaal? Betekent dit dat euthanasie voor iedereen toegankelijk en beschikbaar wordt als ‘uitweg’?
De realiteit is dat er achter zulke verhalen een groot lijden schuilgaat van velen die getroffen zijn door een ernstige en/of chronische psychiatrische aandoening. Velen zien euthanasie als een goede optie in situaties waarin behandeling niet meer mogelijk geacht wordt. Door de vele argumenten over en weer is het moeilijk de goede weg te vinden. Een christelijk antwoord is ook niet eenvoudig, maar wel van levensbelang.
Oerwet
Ondanks de legalisatie van euthanasie is het in de basis voor de Nederlandse wet nog altijd strafbaar om iemand zijn leven te ontnemen. Deze wet gaat daarmee terug op een van de oerwetten, zoals deze onder meer onder woorden is gebracht in Lev. 23:7: „Een onschuldige mag u niet doden.”
Het leven heeft een onaantastbaar recht van bestaan, is de grondgedachte. Ook in de geneeskunde heeft dit zijn beslag gekregen, in het credo: „Primum non nocere” („In de eerste plaats geen schade toebrengen”).
Toch wordt er in de genoemde situaties een noodzaak gezien om de wet van het leven te breken. Waarom? Is het leven dan eigenlijk al voorbij? Dat is niet het geval. Er is nog leven. Het probleem zit hem in de waarde die we het toekennen.
De regel is dat iemand zelf beslist of hij om euthanasie vraagt en dus zelf beslist of hij zijn leven op dat moment de moeite waard vindt. Getuige het aantal suïcides (bij het overgrote deel speelt psychiatrische problematiek (mee)) is het een open deur om te stellen dat een psychiatrische aandoening iemand de zin om te leven kan ontnemen.
Het is opmerkelijk te zien dat we er in Nederland stellig naar streven dat in 2030 niemand zich meer zal suïcideren, maar dat we tegelijkertijd wel steeds vaker euthanasie toepassen. Kerngedachte hierachter is dat iemand zijn verzoek goed overwogen moet doen en dat ‘we’ het ermee eens zijn dat hij redelijkerwijs geen andere mogelijkheden meer heeft.
Moreel oordeel
Die redelijkheid is echter voorzien van een grote rekkelijkheid. Het blijkt weinig uit te maken of iemand nog behandelmogelijkheden heeft of niet. Een onderzoek dat in 2016 in het Journal of the American Medical Association gepubliceerd werd, laat dit zien: bij 56 procent van de Nederlandse patiënten bij wie om psychiatrische redenen euthanasie werd toegepast, waren er nog behandelopties die (om uiteenlopende redenen) niet waren geprobeerd.
Bij psychiatrische stoornissen fluctueert de mate van ernst. Wat vandaag uitzichtloos is, hoeft dat over drie of zes maanden niet meer zijn.
Uit het genoemde onderzoek blijkt ook dat er in bijna een kwart van de gevallen van euthanasie tussen de bij de beoordeling betrokken artsen geen overeenstemming was of er aan de criteria voor euthanasie voldaan was. Het maakt dus niet zo veel uit of iemand grote of kleine kansen op verandering heeft, zo lijkt het. Je houdt dan alleen het enkele feit over dat iemand zelf niet meer leven wil met zijn ziekte.
We zouden kunnen stellen dat het een moreel oordeel is, als wordt gesteld dat iemand niet zozeer is uitbehandeld maar ”uitgeleefd”. Aan de medische conclusie wordt een veel zwaardere conclusie gehangen: dat het niet zinvol meer is andere wegen te bedenken om, ondanks de klachten en het lijden, toch verder te leven.
Tunnelvisie
In de vele richtlijnen voor zorg aan psychiatrische patiënten is er nauwelijks tot geen aandacht voor zorg aan mensen bij wie vermindering van de stoornissymptomen niet mogelijk gebleken is. Dat is opvallend. ”Palliatieve psychiatrie”, zoals prof. dr. G. Glas deze bepleit, krijgt weinig vorm en aandacht. Maar wanneer iemand een euthanasieverzoek heeft, moet hierin juist wel energie en aandacht gestoken worden. Wat doet dit met de aandacht voor de vragen die het leven met een chronische psychiatrische aandoening ons stelt? Wat gebeurt er als de deur naar verder leven moeilijker opengaat dan de deur naar euthanasie?
Het is niet ondenkbaar dat er rond de enkele patiënt, maar ook in de maatschappelijke discussie, een tunnelvisie optreedt. Bij een suïcidale patiënt is dit fenomeen beschreven als ”entrapment”: men ziet geen andere mogelijkheden meer dan er een einde aan te maken.
De enige weg voor het leven is hiertegen ”nee” zeggen. Geen euthanasie voor psychiatrische patiënten. Wel een uitweg zoeken om de fuik van de onmogelijkheden te doorbreken. Energie steken in het ontwikkelen van behandelmogelijkheden, ook palliatieve. Ruimte maken voor het leven, ook als het soms weleens heel veel pijn doet. Dus ook ruimte maken voor het lijden.
Compassie
Euthanasie in de psychiatrie vraagt daarom om een christelijk antwoord. Het christelijk geloof biedt minstens twee zaken die ons kunnen helpen om een weg te vinden bij uitzichtloos lijden: hoop en medelijden.
Hoop hoort bij de in de psychiatrie verwaarloosde noties, misschien ook omdat we ons vanuit wetenschappelijk oogpunt liever beperken tot dat wat bewezen is. Vanuit een christelijk perspectief is er echter alle reden om toch te werken aan het brengen van hoop, voorbij dat wat we zien.
Klaagliederen 3 laat zo een brandpunt van hoop zien: als zelfs God Zich tegen je lijkt te keren, toch op God hopen. Soms heeft die hoop nauwelijks meer aangrijpingspunten in de rauwe werkelijkheid. Hij mag niet opgeblazen worden, maar net zo min een kil negeren van het lijden worden.
Medelijden is een nog lastiger notie. Compassie, invoelen, meevoelen is een psychiatrische basiscompetentie. Daaronder gaat mijns inziens een nog dieper gaande christelijke notie schuil: God heeft in Jezus Christus ons een medelijdende Borg gegeven. Zijn medelijden roept ons op om met de ander de volgende mijl te gaan. Ook als de ziekte erom vraagt dat iemands leven beëindigd wordt, mag je toch zoeken naar een manier om die naaste verder te dragen. Door creatief te denken en te werken, met een richtlijn voor palliatieve psychiatrie, op je eigen ezel misschien zelfs, ook als de herberg nog mijlenver lijkt.
Opdracht
Daar ligt een opdracht, niet alleen voor hulpverleners maar ook voor de christelijke kerk die hen voedt. God heeft ons een voorbeeld van medelijden gegeven waar je stil van wordt. We mogen ons niet laten leiden door wanstaltig recht, maar zullen het eigenstandige recht van het leven moeten respecteren. We mogen ons niet laten meevoeren door uitzichtloosheid, maar door het Evangelie, ook al is de beker water die we de ander geven soms het maximale. We mogen ons niet laten meeslepen door fanatisme, maar hebben de opdracht om in alle eenvoud en gebrek gestalte te geven aan geloof, hoop en liefde.
Aan deze opdracht aan mijzelf, aan de psychiatrie (en niet alleen de christelijke) en aan de kerk hebben we onze handen vol.
De auteur is werkzaam als psychiater bij Eleos de fontein en doet onderzoek naar suïcidaliteit, depressie en geloof bij het Kennisinstituut christelijke ggz.