Kamerlid zijn én regio-ambassadeur. Is dat te doen?
De verkiezingen komen eraan. Drukke tijden dus voor de commissies die moeten adviseren over de kandidatenlijsten. Zij op nummer 1, dan hij op nummer 2! Hoe belangrijk is het of elke regio dan wel provincie een eigen herkenbare vertegenwoordiger heeft? Een beschouwing, aangevuld met de ervaringen van twee Kamerleden.
Vanuit het hele land laten ze zich horen: kandidaten die dolgraag de Tweede Kamer in willen om van daaruit op te komen voor hun regio. Hier is Jelle Beemsterboer, CDA-wethouder in Schagen. Hij wil dat de stem van Noord-Holland in Den Haag beter wordt gehoord en mikt op een plek bij de eerste tien. Daar is Wim Jaspers uit Someren-Heide, oud-wethouder namens de Lijst Someren-Heide. Hij hoopt voor de BoerBurgerBeweging in de Tweede Kamer te komen, als spreekbuis van alle boeren en burgers op het platteland.
Hoe ze het voor zich zien, is helder: de belangen van bepaalde regio’s komen beter voor het voetlicht als er genoeg volksvertegenwoordigers zijn die daar geboren en/of woonachtig zijn. Maar werkt het ook zo?
Wie de beleidsprestaties van de kabinetten-Marijnen en -De Jong, eind jaren zestig, begin jaren zeventig, op een rij zet, ziet het algauw. Beide gaven de economie in perifere gebieden door middel van specifieke nota’s en actieplannen een stevige impuls. Maar, relativeren historici, deze kabinetten waren beheerst door de vrees voor een catastrofale scheefgroei tussen de regio en de Randstad. Anders gezegd, zij kwamen in de benen om een dreigende regionale overbevolking (in de Randstad) en verpaupering (in Noord- en Zuid-Nederland) tegen te gaan. Met de samenstelling van de volksvertegenwoordiging had dat niet zo veel, om niet te zeggen: niets van doen.
In 1998 volgde nog het zogeheten Langmanakkoord; een zes jaar durende overeenkomst tussen de drie noordelijke provincies en het kabinet-Kok I. Groningen, Friesland en Drenthe kregen daarbij van 2000 tot 2006 ruim 2 miljard euro aan steunmaatregelen uitgekeerd. Ook Kok werd daar echter niet toe gedwongen door een overmacht aan Noord-Nederlandse Kamerleden. Hij koos ervoor om te bewijzen dat zijn eerste paarse kabinet meer was dan alleen een Randstadkabinet.
Doet het er dan helemaal niet toe dat elke provincie een beetje evenredig is vertegenwoordigd in het parlement? Ho, ho, zeggen deskundigen. Wat blijft staan, is dat een regionaal herkenbaar Kamerlid ervoor kan zorgen dat zijn of haar regio zich tenminste nog vertegenwoordigd voelt.
Als dat psychologische effect van blijvend belang is, rijst algauw de vraag via welk verdelingssysteem kiezers een regionaal evenwichtige samenstelling van de Tweede Kamer kunnen afdwingen. Onvermijdelijk komt daarbij het kiesstelsel in beeld. Om met voorkeurstemmen te worden gekozen, moet een kandidaat nu een kwart van de kiesdeler halen. Bij Tweede Kamerverkiezingen gaat het daarbij, afhankelijk van de opkomst, om zo’n 18.000 stemmen.
Het kabinet heeft echter toegezegd een van de aanbevelingen van de staatscommissie parlementair stelsel over te nemen: het stelsel aanpassen om het met voorkeur kiezen van een Kamerlid, los van diens plek op de kandidatenlijst, makkelijker te maken. Voorkeursacties maken daardoor allicht meer succes. Maar of dat zal leiden tot meer Kamerleden die zich profileren met hun regionale binding is de vraag.
Bij de laatste zeven Kamerverkiezingen hielden twaalf leden een hoger geplaatste kandidaat van een zetel af dankzij voorkeurstemmen. Van hen maakte eigenlijk alleen het CDA-kwintet Maurits von Martels (in 2017), Pieter Omtzigt (in 2012), Sabine Uitslag (in 2010), Camiel Eurlings en Annie Schreijer-Pierik (in 1998) aanspraak op de titel regiokandidaat. Het is aannemelijk dat bij de voorkeurstemmen op de andere kandidaten een ander criterium, zoals bijvoorbeeld sekse of naamsbekendheid, doorslaggevend was. Overigens behaalden veel meer dan twaalf Kamerleden meer dan een kwart van de kiesdeler aan stemmen. Alleen al bij de laatste vier verkiezingen waren het er 127, maar het gros van hen had vanwege hun plek op de kandidatenlijst hoe dan ook de Kamer gehaald.
Als kiezers stemmen op een lager geplaatste kandidaat dan de lijsttrekker heeft dat niets te maken met waar deze woont, zo bleek in 2012 uit onderzoek van de Leidse politicologen Joop van Holsteijn en Rudy Andeweg. De enige onderscheidende factor bleek „naamsbekendheid” te zijn.
Hoe dan ook, voor regiokandidaten die eenmaal op het Binnenhof zijn aanbeland, rijst uiteindelijk de vraag hoe ze hun status naar de praktijk moeten vertalen. „Als je als Fries met iets Fries komt, wordt het minder serieus genomen”, zei oud-VVD-Kamerlid Annemarie Jorritsma in 2007 tegen Marcel de Jong van de Leeuwarder Courant, die een boek over Friese volksvertegenwoordigers schreef. Kwesties die voor Friesland belangrijk waren, liet ze bij voorkeur behandelen door machtige Kamerleden. „En als het mijn eigen portefeuille was graag door iemand anders, want dan hebben ze gelijk al steun buiten Friesland.”
„Je moet altijd in de gaten houden dat datgene dat je doet niet een bepaald voortrekgevaar in zich draagt”, vertelde oud-minister Loek Hermans (VVD) in 2007 tegen dezelfde De Jong. Hermans heeft Limburgse roots, maar was ook commissaris van de Koningin in Friesland. Voor beide provincies probeerde hij zaken voor elkaar te boksen, maar, zo blikt hij terug: „Als je te dominant een bepaalde richting uitkoerst, krijg je het deksel op de neus.”
Het Limburgse Kamerlid Rens Raemakers (D66) was vorig jaar openhartig. Ombudsman zijn voor je regio, is niet te doen, zei hij bij EenVandaag. „Ik merk dat wanneer er nu iemand uit het dorp langskomt die aangeeft een probleem te hebben in de jeugdzorg of in het schuldenbeleid. Ik kan het probleem dan wel aanhoren, maar ik kan die persoon niet bedienen in resultaten. Dat wordt te veel.”
Het devies voor regio-Kamerleden lijkt zodoende vooral te zijn: Wees binnen je portefeuille alert op zaken die in jouw regio spelen, maar doe dat selectief. Én, probeer als de gelegenheid zich voordoet zo opzichtig mogelijk je slag te slaan.
Die les werd op het Binnenhof al in 1933 in praktijk gebracht, toen de regering een bezuiniging op de rechtspraak in de regio voorstelde. Het ene Kamerlid na het bestormde het spreekgestoelte om te voorkomen dat de rechtbank uit zijn of haar provincie zou sneuvelen. Het kantongerecht in Winschoten? Onbestaanbaar, fulmineerde het Groningse Kamerlid Betsy Bakker-Nort. Haar motivatie: de mentaliteit in het Noorden is een zeer bijzondere, „en het is dus uitstekend dat daar rechtbanken zijn, die deze mentaliteit der omgeving kennen.” De rechtbank in Zutphen dan maar? Waag het niet, toornde het Gelderse Kamerlid Louis baron van Voorst tot Voorst. Het zou in de economisch zware tijden een dubbele klap betekenen „voor de landbouwende bevolking in de Achterhoek.”
De Friezinnen Aukje de Vries (VVD) en Lutz Jacobi (PvdA) beleefden een gouden moment toen ze het kabinet-Rutte II in 2015 zover kregen dat de dichtslibbende vaargeul tussen Ameland en Holwerd met voorrang werd aangepakt.
Het lijkt weinig, maar als je als regio-kandidaat te boek staat en zulke prestaties levert, doe je het eigenlijk al heel goed.
Groningse SP’er: Ik vecht om de juiste informatie
De eerste keer dat de SP Sandra Beckerman (37) polste voor een plek op de kandidatenlijst hield ze de boot nog wat af. Statenlid zijn voor die partij in de provincie Groningen beviel haar prima. Dat was bovendien goed te combineren met haar baan als archeoloog aan de Groninger universiteit.
Nadat ze in 2015 met de SP de grootste was geworden bij de Statenverkiezingen vroeg de partijtop haar opnieuw en zei ze ja. Haar ervaringen met het aardbevingsdossier in Groningen speelden daarbij een doorslaggevende rol, vertelt het SP-Kamerlid op haar werkkamer aan het Haagse Binnenhof.
„In januari 2013 kwam het kabinet eindelijk met een reeks beloftes. Over versterkingsoperaties, over schadeafhandeling. Maar uitgerekend in dat jaar werd de gaswinning juist verder verhoogd.”
Twee jaar later zat alles muurvast. „Veel gedupeerden stonden lijnrecht tegenover hun eigen overheid, in allerlei procedures”, blikt Beckerman terug. „Vanuit de provincie konden we maar weinig voor hen betekenen. De oplossing lag in Den Haag, daarom heb ik de overstap gemaakt.”
Haar belangrijkste les na ruim twee jaar Kamerarbeid: zelf nagaan met welke problemen mensen te maken krijgen. En: neemt een minister de term ”ruimhartig” in de mond, wees dan alert. „Dat woord valt in debatten over compensatieregelingen geregeld, maar als insider zie je algauw hoe ontoereikend de voorgestelde bedragen vaak zijn.” Voorzichtig optimistisch is Beckerman over haar pogingen om een financiële regeling los te peuteren voor huurders die naar een veiliger woning moeten maar te kampen hebben met geldgebrek.
„Maar in de Kamer is de teneur al snel dat het eindelijk de goede kant opgaat”, voegt ze er meteen aan toe. „Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat doet er ook alles aan om dat beeld te voeden. Als de duizendste woningversterking is afgerond, verspreidt het een juichend persbericht. Iedereen is toch alweer bijna vergeten dat dat aantal van duizend al in 2015 was beloofd.”
Zou het kabinet royaler over de brug zijn gekomen als alle woordvoerders in de aardbevingsdebatten Groningers zouden zijn? „Ik denk dat het ingewikkelder ligt”, reageert Beckerman. Ze trekt een parallel met de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst. „Het blijft knokken om informatie, en bij het ministerie heb je als Kamerlid al snel het nakijken. Veel blijft daardoor verborgen, zoals: „Wie besloot in 2013 om de gaskraan nog verder open te draaien? En wat hebben Shell, de NAM en het ministerie nu precies aan informatie uitgewisseld over het risico op schadelijke bevingen?”
Eigenlijk zou ze hulp moeten krijgen van een Kamerlid uit de coalitie die, Groninger of niet, de waarheid koste wat het kost boven tafel wil halen, verzucht Beckerman. „Een soort Pieter Omtzigt, zeg maar. Anders vrees ik dat we moeten wachten op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie, voordat we de Groningers eindelijk recht kunnen doen.”
Iedere week spreekuur in een café in hartje Sittard
Toestemming om carnavalswagens toch over de snelweg A76 in Limburg te laten rijden, een zorginnovatieproject in Afferden en mogelijke geluidswerende maatregelen langs de A79 ter hoogte van de wijken Goudenrood en Vroenhof in Valkenburg aan de Geul. Sinds hij in november 2014 Kamerlid werd, stelde CDA’er Martijn van Helvert (42) al heel wat Kamervragen die met zijn thuisprovincie te maken hebben. Eerst was hij woordvoerder infrastructuur, nu heeft hij buitenlandse zaken en defensie in zijn portefeuille.
De CDA’er is een van de weinige Kamerleden die gelden als regiovertegenwoordiger. Toch is het niet slechts Limburg wat de klok slaat, zegt hij. „Ik voel me natuurlijk heel erg verbonden aan Limburg, maar ik er niet aan gebonden. Ofwel: ik ben Kamerlid voor heel Nederland.”
Bij de Kamerverkiezingen van 2017 kreeg Van Helvert ruim 19.000 voorkeurstemmen. Meer dan 95 procent daarvan was afkomstig uit zijn thuisprovincie. Aan het Kamerlidmaatschap van de christendemocraat ging een Limburgse politieke carrière vooraf. Zo was hij gemeenteraadslid in Susteren (later Echt-Susteren), secretaris van het CDA in Limburg en politiek assistent van de Limburgse gedeputeerde Noël Lebens.
Nadat hij in 2008 was afgereisd naar de Verenigde Staten om, tijdens de verkiezingscampagne daar, te leren over campagnevoeren, ging hij als campagneleider alle Limburgse CDA-afdelingen langs om lessen te delen.
In 2011 werd hij lijsttrekker in de provincie. Daarbij maakte hij wel meteen duidelijk dat hij ambities had om Tweede Kamerlid te worden.
Intussen was de naam van Van Helvert al te vinden op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer. In 2010 stond de CDA’er op plek 38 en haalde hij 8343 stemmen. In 2012 stond hij op de dertiende plaats, en haalde hij bijna 14.000 stemmen. Door de vele voorkeurstemmen voor de laaggeplaatste Pieter Omtzigt, moest Van Helvert echter nog even wachten.
Al voordat hij in de Kamer kwam, besloot Van Helvert om een spreekuur te organiseren. Iedere maandagmorgen kunnen burgers hun ei bij hem kwijt in een café in hartje Sittard. Daarnaast houdt hij iedere dinsdag online spreekuur.
Dat veel vragen die hij krijgt zaken betreffen waarover hij in de Kamer niet het woord voert, vindt hij allerminst een probleem. „Het zou toch van de gekke zijn als mensen mij nergens anders op kunnen aanspreken dan op mijn portefeuilles, terwijl ik wel over alles wat hen aangaat, stem.”
Over de geluidswering bij Valkenburg, waar mensen volgens hem al 35 jaar op wachten, zegt hij: „Als niemand het voor die groep opneemt, wordt het verhaal hier in Den Haag gewoon niet verteld.”
Overigens probeert hij vragen die hij krijgt meestal niet via Kamervragen aan de orde te stellen. „Mensen in contact brengen met degenen die hen in Den Haag verder kunnen helpen, is vaak het belangrijkste wat je voor hen kunt doen.”
Dit is het eerste deel van een tweeluik over Kamerleden en de regio.