Hoe gaan we om met werk van gevallen christelijke voorbeelden?
Keer op keer komen schokkende berichten naar buiten van misbruik of buitenechtelijke relaties door veelgeroemde christelijke voorgangers of theologen. Hoe moeten we nu omgaan met wat zij zeiden of schreven? Kunnen we hun werken nog lezen en hun preken nog luisteren? En is dat eigenlijk wel een goede vraag om te stellen?
Een schokgolf ging door de wereld van Bijbelwetenschappers, ruim twee weken geleden. Jan Joosten, hoogleraar Hebreeuws op een gerenommeerde leerstoel in Oxford, werd in Frankrijk veroordeeld tot een jaar celstraf. Justitie vond op zijn computer zeker 28.000 bestanden met kinderporno.
Enkele maanden eerder kwam het bericht naar buiten dat de in 2019 overleden Jean Vanier tenminste zes vrouwen seksueel misbruikt had. Vanier is bekend als stichter van de Arkgemeenschap, waar mensen met en zonder verstandelijke beperking samenleven.
De voorbeelden staan niet op zichzelf. Vele misbruikschandalen kwamen de afgelopen decennia aan het licht, ook in eigen kring. Een veroordeelde jeugdwerkleider, een afgezette predikant – als mensen vallen die voorheen een geestelijk voorbeeld waren, grijpt dat onherroepelijk diep in.
Voetnoot
Een van de vragen die zich opdringt, is: hoe gaan we om met de geestelijke nalatenschap van deze mannen? Zo vroeg op Twitter iemand zich af of hij de meditatie van Vanier in zijn dagboek nog ‘gewoon’ kon lezen. Online ontstond een forse discussie over de vraag hoe om te gaan met het werk van Joosten. Kun je dat nog citeren? Moet er een waarschuwende voetnoot bij, of is zelfs dat te veel eer?
Ook dichter bij huis is de vraag hoe om te gaan met een bezoedelde nalatenschap herkenbaar. Zet je de preek nog aan van een afgezette predikant? Kun je zijn boeken nog lezen of zijn die voor altijd besmet?
Voetstuk
Voor alle dingen is het belangrijk te erkennen dat er een gevaarlijke valkuil in deze vraag schuilt. Na de eerste schok over dergelijke onthullingen, kan de aandacht op een subtiele manier verschuiven: weg van de daadwerkelijke slachtoffers. Alle nadruk ligt dan op ons eigen ‘leed’: wíj zijn een voorbeeld kwijtgeraakt. Niet zelden hebben slachtoffers van misbruik jarenlang moeten aanzien hoe daders op een voetstuk werden geplaatst en hoe hun (theologisch) werk werd geprezen. Ook nu ze van dat voetstuk vielen, gaat echter nog steeds alle aandacht naar hén uit.
Terecht schreef de Amerikaanse theoloog Jamin Goggin in een reactie op het nieuws over Vanier: „We zijn aan het leren om voorzichtig te zijn zodat onze eerste reactie niet gedreven wordt door ons verlangen onszelf te beschermen, om moeilijke emoties te vermijden, of om de puurheid te bewaren van onze ervaring met hem. Nu is niet het moment om te ontdekken hoe we zijn goede werk en goede woorden kunnen bewaren. (…) De stem van de slachtoffers zou nu gehoord moeten worden, niet die van Vanier.”
De eerste reactie op dit soort onthullingen zou in het teken moeten staan van een diepe liefde voor waarheid. Werken van de duisternis kunnen niet samengaan met de God Die een Licht is (1 Johannes 1:5-6). Dat houdt in dat waarheid die aan het licht komt, altijd het beste is. Ondanks de pijn hiervan voor slachtoffers, die moeten herbeleven en soms lijden onder gemakzuchtig eerherstel voor een dader. Waarheid is uiteindelijk ook wat een dader zelf het meest nodig heeft. Ondanks de ingrijpende gevolgen voor bijvoorbeeld zijn familie.
Het is een schokkende gedachte dat misbruik vrijwel uitsluitend aan het licht komt doordat een dader betrapt wordt of door onthullingen van slachtoffers. Daders die zichzelf melden, zijn een zeldzaamheid. Dat werpt de vraag op hoeveel meer voorgangers er nog zijn die een boodschap van licht combineren met werken van de duisternis.
Bedrog
De daadwerkelijke slachtoffers moeten allereerst gehoord worden. Maar vervolgens kun je zeggen: als geestelijke leiders misbruik pleegden, was er óók sprake van een vorm van bedrog richting hun publiek: de mensen die zij dienden met hun werk.
Niet voor niets kent de Bijbel heel concrete voorschriften voor de levensstijl van hen die leiding geven in de kerk. In zijn commentaar op 1 Timotheüs 3 –voorschriften voor opzieners– merkt Calvijn op dat de levensstijl samenhangt met de betrouwbaarheid van voorgangers. Levensstijl en geloofwaardigheid van de boodschap zijn dus onlosmakelijk verbonden. Wie voor een groter publiek spreekt of schrijft over het Evangelie, draagt een bijzondere verantwoordelijkheid. Hij of zij functioneert als representant: zo iemand weerspiegelt iets van Gods waarheid. Om een Bijbels beeld te gebruiken: hij moet „leesbaar” zijn als een brief van Christus.
Dit is ook de reden waarom dit soort onthullingen ons zo kunnen raken. Het gaat niet alleen om teleurstelling in een persoon, maar om een aantasting van de boodschap die hij uitdroeg. Als een ”leermeester” in geestelijke dingen van zijn voetstuk valt, kan een identiteitscrisis ontstaan. Als zijn leven niet strookt met zijn leer, is die boodschap dan wel betrouwbaar?
Misdrijf
Er is geen eenvoudig antwoord op de vraag hoe om te gaan met een bezoedelde nalatenschap. Tal van vragen doemen op. Maakt het bijvoorbeeld verschil of het gaat om schrijvers uit een verder verleden? Speelt het onderscheid tussen zonde en een misdrijf een rol? De predikant en burgerrechtenactivist Martin Luther King hield er meerdere buitenechtelijke relaties op na. Dat is ernstig in conflict met het Woord dat hij verkondigde. Maar als sprake is van een gelijkwaardige relatie met wederzijdse instemming, is er geen sprake van een misdrijf met slachtoffers.
Nog een vraag: is het terecht dat deze discussie meestal speelt bij seksuele misdrijven, terwijl andere zonden buiten beeld blijven? Hoe zit het met de nalatenschap van een tirannieke predikant die jarenlang zijn positie misbruikte? En bezoedelen bepaalde denkbeelden iemands hele nalatenschap, zoals Luthers visie op de Joden?
Vragen te over dus. Het is behulpzaam om de twee uiterste standpunten hierover te verkennen. Die blijken beide sterke kanten te hebben, maar ook zwaktes.
Enerzijds is er de weg van radicale afwijzing, de ‘boekverbranding’. Sterk aan deze positie is dat die duidelijk maakt hoezeer Gods Woord een heilige boodschap is. Dit neemt de pijn van eventuele slachtoffers voluit serieus. Ook wordt hiermee een einde gemaakt aan de verwrongen praktijk waarin daders geregeld jarenlang kunnen wegkomen met hun misdrijven omdat zij ‘drijven’ op de eer die zij genieten.
Toch heeft deze positie uiteindelijk iets onbevredigends. Weliswaar zijn waarheid en levensstijl nauw verbonden, maar ze gaan niet in elkaar op. Ook een misbruiker kan waarheid spreken, al ‘vloekt’ zijn leven daarmee. God bedient Zich in de verkondiging van Zijn boodschap altijd van zondige instrumenten. David zou na zijn zonden in onze gemeenten geen ambt kunnen bekleden. Toch gaf de Heilige Geest zijn psalmen een plek in de Bijbel.
Met die constatering komt een ander uiterste in zicht: dat van de genade. Sterk aan deze positie is een zeker onderscheid tussen persoon en werk. Augustinus gebruikt het voorbeeld van een „leerstoel”: hij bedoelt dat mensen een verwerpelijk leven kunnen leiden, maar ”ambtshalve” toch de waarheid dienen (zie: ”Augustinus over spreken maar niet doen”).
Deze benadering kan helpen om het goede van iemands levenswerk te bewaren. Ook kan in dit perspectief vergeving een rol spelen. Dan gaat het nog niet zozeer om de vergeving van slachtoffers zelf – dat is een ander, moeilijk onderwerp. Maar over een vorm van vergeving door het publiek, de omstanders. Deze barmhartigheid staat tegenover een brandmerk, wanneer iemand zijn leven lang én daarna wordt gedefinieerd door zijn misdrijven of zonden.
Goedkoop
Toch ligt een levensgrote valkuil op de loer: de grenslijn waar deze genade goedkoop wordt is flinterdun. Met name als slachtoffers nog leven kan het uiterst pijnlijk zijn om te moeten zien hoe een dader rehabilitatie ontvangt, zeker als van werkelijk berouw geen sprake was. We moeten beseffen dat berouw –evenals vergeving– een proces is. Het vraagt tijd voor een dader werkelijk kan beseffen wat zijn misbruik heeft uitgericht en voor hij de volle omvang van zijn daden –die slachtoffers voor hun leven tekenen– onder ogen kan zien. Zolang hiervan geen sprake is, kan ook geen sprake zijn van rehabilitatie van iemands werk. Voor daden verder in het verleden ligt dit wellicht anders. Maar ook naar overleden slachtoffers toe geldt een plicht van rechtvaardigheid.
En zelfs waar van oprecht berouw sprake is, zijn niet alle vragen verdwenen. Wie de psalmen 32 en 51 leest, kijkt in het hart van een boetvaardige David. Toch hadden zijn zonden alsnog publieke consequenties, tot ver na zijn leven. Gods genade gaat nooit ten koste van Zijn rechtvaardigheid en zonden zijn nooit zonder gevolgen.
Afstand
Een veel voorkomende reactie bij het horen van gruwelijke misdrijven, is die van distantie. Door onze afschuw te benoemen, maken we de afstand tussen onszelf en de dader zo groot mogelijk.
Dat is een begrijpelijke reactie. Tegelijk moet die ons er niet van weerhouden om rond dit soort berichten ook in de spiegel te kijken. Kijken we niet alleen naar het voorbeeld dat viel, maar ook naar het voetstuk waar hij vanaf viel? Hoe kon dat ontstaan? Scheppen wij zelf in onze omgeving wellicht mogelijkheden voor mensen om een bubbel van onaantastbaarheid om zich heen te creëren?
Is de schok die wij ervaren omdat ons voorbeeld valt, niet ook zo groot omdat wij een onjuist beeld van hem hebben geschapen? Hoe hoger wij mensen plaatsen, hoe dieper ze kunnen vallen. Toen paus Franciscus vorig jaar een tik verkocht op de hand van een vrouw, werd zijn verlies van zelfbeheersing wereldnieuws. Een menselijke reactie viel op vanwege de positie van degene die uit zijn slof schoot. De paus bood zijn excuses aan voor zijn „slechte voorbeeld.”
Geestelijke leiders zijn geroepen als een brief van Christus te zijn. Maar als wij van feilbare mensen heiligen maken, leggen wij hun een last op die zondige schouders niet kunnen dragen. De vele voorbeelden van misbruik stellen daarom niet in de laatste plaats indringende vragen aan onszelf.