Er is iets vreselijks gebeurd. Tenminste, daar lijkt het op, afgaand op de stevige oordelen over de onderwijsinspectie, vorige week zaterdag in het Reformatorisch Dagblad. De inspectie nam een kijkje op reformatorische scholen en ging in gesprek met leerkrachten en leerlingen. „KGB-praktijken”, „razzia”, „overval”, „onaanvaardbaar”. Is die verontwaardiging terecht of krijgt het onderwijs de inspectie die het verdient?
Vier maanden geleden klonken er ook heftige reacties, maar toen over het onderwijs op islamitische ‘weekendscholen’. Kinderen leerden daar, volgens onderzoek van NRC en Nieuwsuur, dat mensen met een ander geloof de doodstraf verdienen. „Onacceptabel”, „indoctrinatie”, „religieus-extremistische denkbeelden”, zo klonk het.
Het ging hier niet om gewoon onderwijs maar om ‘bijlessen’ in moskeeën, zonder overheidsfinanciering. De onderwijsinspectie bemoeit zich daar niet mee, net zo min als met zondagsscholen en catechisaties. Desondanks riepen Haagse politici onmiddellijk op tot wetswijziging, zodat de inspectie voortaan greep krijgt op deze ‘weekendscholen’. Maar nu de inspecteurs op reformatorische scholen komen, klinkt er luid protest en worden zij vergeleken met de Russische geheime dienst.
Natuurlijk wekken de intieme vragen die de inspecteurs (naar verluidt) stelden aan kinderen van een Joodse school verbazing of boosheid bij de ouders. Hoe terecht die ophef over de onderwijsinspectie is, valt moeilijk vast te stellen zolang de rapportage niet publiek is. Het is verstandig het oordeel even op te schorten, omdat er ook scholen zijn die juist tevreden zijn over de opstelling van de inspecteurs. Zij beschouwen het als een kans om te laten zien dat ze niets te verbergen hebben en binnen wettelijke kaders blijven. Een van de scholen was door „beschaafde, erudiete en wellevende inspecteurs” bezocht. In de gesprekken kwam de betekenis van het begrip ”zonde” uitvoerig aan de orde en was er alle ruimte om over „Christus Die onze Hoop is” te spreken.
De publieke verontwaardiging van vorige week roept echter nog een andere belangrijke vraag op: hoe spreken christenen over de overheid? De Bijbel is duidelijk over het antwoord op die vraag. Het vijfde gebod roept op tot gehoorzaamheid aan vader en moeder maar daarin ligt ook de eis tot gehoorzaamheid aan andere gezagsdragers. De ethicus prof. J. Douma legt hierbij uit dat er een natuurlijke lijn loopt van de ouders naar de oudsten in de poort en zo naar koningen en andere hooggeplaatsten, zoals ministers, ouderlingen, werkgevers, rechters en docenten. De Heidelbergse Catechismus breidt die reeks uit tot „allen die over mij gesteld zijn”. Calvijn is er in zijn Institutie bijzonder scherp over: de overheid heeft een opdracht van God gekregen, een heilige bediening, en wie daarop scheldt, hoont God Zelf. „In feite (...) willen ze niet dat God over hen regeert.”
Belasting
De catechismus verbindt ”eren” niet alleen met gehoorzamen, maar ook met liefde, trouw en onderwerping aan tucht en straf. Een goed burger heeft de overheid lief zoals een kind zijn vader.
Zo’n visie op de overheid heeft verstrekkende gevolgen. Om maar een voorbeeld te noemen: zwartwerk, gesjoemel bij de aangifte of gemopper over de blauwe envelop past niet bij onderwerping aan het gezag van de overheid. Niemand mag de koning vloeken, zegt Salomo (Prediker 10:20), zelfs niet in zijn gedachten. Wie iemand eert –of het nu ouders zijn of belastinginspecteurs– gunt hem juist wat. „Een christen zal als een goed rentmeester blijmoedig een gedeelte van zijn inkomen afstaan aan de overheid voor de voldoening van zijn belastingplicht”, schrijft registeraccount P. H. D. van Ree in ”Bijbel en belasting”.
Mkz
Maar geldt dat ook voor een overheid die z’n boekje flink te buiten gaat? Een door mkz gedupeerde veehouder uit Kootwijkerbroek stelde dat je de overheid weliswaar gehoorzaam moet zijn, maar dan moet het wel „recht en billijk zijn” wat de overheid doet.
Zo’n inperking is echter een vorm van inlegkunde die niet strookt met de uitleg van de apostel Petrus over gezag. Petrus stelt dat knechten ook onredelijke en harde werkgevers moeten gehoorzamen: „niet alleen de goede en bescheidene, maar ook de harde” (1 Petrus 2:18). De enige uitzondering bij die gehoorzaamheid betreft opdrachten die uitdrukkelijk tegen Gods gebod ingaat. Het is moeilijk te bepalen of dat het geval is bij het ruimen van duizenden dieren. Dat zou echter nooit een excuus kunnen zijn voor relschoppers die destijds ME’ers bekogelden met bakstenen. Dat staat haaks op de strekking van het vijfde gebod.
Ook een overheid die onredelijke eisen stelt, is Gods dienares en verdient respect. Calvijn maakt duidelijk dat bij een zondige overheid geen burgerlijke ongehoorzaamheid past maar juist verootmoediging, omdat God ons kennelijk straft met zo’n overheid. „Als wij daarom door een hardvochtige vorst wreed gekweld worden, als wij door een hebzuchtige of overdadig levende vorst als door een rover geplunderd worden, als we door een luie vorst aan ons lot overgelaten worden of als we ten slotte door een goddeloze en heiligschennende vorst wegens onze godsvrucht gekweld worden, laten we dan eerst onze zonden te binnen brengen, want die worden ongetwijfeld door zulke geselslagen van de Heere bestraft.”
Zo beschouwd krijgt een volk de overheid die het verdient. In plaats van klagen over de gezagscrisis past het om de hand in eigen boezem te steken. Dat is de juiste basis voor burgerschapsonderwijs, zodat kinderen, jongeren en volwassenen (weer) eerbied en liefde krijgen voor de overheid. Wie bedenkt dat de Nederlandse staat voor elke leerling in het voortgezet onderwijs 8500 euro per jaar betaalt en dat de totale overheidsbijdrage voor het reformatorisch onderwijs in de richting van een half miljard gaat, zal het niet onredelijk vinden dat de onderwijsinspectie op bezoek komt om te controleren of dat burgerschapsonderwijs aan de eisen voldoet. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt namelijk niet alleen de vrijheid van onderwijs maar ook dat de inspectie toezicht houdt op het onderwijs.
Het is buiten kijf dat reformatorische scholen glasheldere en haarscherpe Bijbelse lijnen moeten trekken rond thema’s als huwelijk en seksualiteit. Ze moeten pal staan voor de verschillen tussen man en vrouw en die onderstrepen, zowel in kledingvoorschriften als in de les. Maar alleen als die vrijheid ontnomen wordt, past protest. Het is beter dáárvoor in de gevangenis te belanden dan vanwege het gooien van stenen.
Petrus zegt in genoemd hoofdstuk dat de cel dan geen slechte plek is. Er is in elk geval alle gelegenheid tot voorbede voor politici als Van der Staaij, Slob, Brinkhorst en Van Engelshoven.