Al-Baghdadi was wel degelijk een vrome moslim
Te lang is Abu Bakr al-Baghdadi weggezet als een gewetenloze misdadiger. Hij was allereerst een zeer toegewijd moslim. Zolang dat niet wordt erkend, kan er makkelijk een nieuwe kalief opstaan.
Moe word ik er soms van. De keren dat moslims me hebben verteld dat Abu Bakr al-Baghdadi geen echte moslim was, kan ik niet meer tellen. Natuurlijk, ik begrijp wat ze bedoelen. Ze staan zelf heel anders in het leven en vinden dat de zelfbenoemde kalief van IS de naam van de islam door het slijk heeft gehaald.
Bovendien heeft Baghdadi nergens zoveel slachtoffers gemaakt dan onder andere moslims. Je vindt dan ook nergens zoveel haat tegen IS dan in islamitische kringen. Tekenend daarvoor was de brede bereidheid om hem te elimineren.
Koerden, Turken, Syriërs, Irakezen: ze werkten allemaal graag mee met de Amerikanen om Baghdadi ten val te brengen. Voor hen was hij allereerst een moordenaar en ik begrijp dat heel goed. Wie hem neerzet als een vrome moslim, heeft immers een groter probleem dan alleen met de kalief en zijn aanhang.
Wat ik echter niet snap, is dat ook niet-moslims niet ophielden te verkondigen dat Baghdadi geen echte moslim was. In 2015, tijdens het dieptepunt van het kalifaat, sprak ik met de Amerikaanse terreurexpert Jessica Stern. Zij schreef een boek over IS. Ik vroeg Stern of ze Baghdadi’s religieuze drijfveren zou geloven. Haar antwoord was stellig: „Natuurlijk niet. Als mensen zo gewelddadig zijn, kan ik niet geloven dat ze religieuze gronden hebben.”
Dat antwoord tekent voor mij het probleem in een notendop. De feiten wijzen namelijk anders uit. Vooral The New York Times-journalist Rukmini Callimachi heeft wat dat betreft uitstekend werk geleverd. Terwijl veel journalisten de stelling bleven herhalen dat Baghdadi vooral een crimineel was, sprak zij met zeventien mensen die hem hebben gekend, inclusief zijn voormalige leraren en de jezidi-meisjes die hij heeft verkracht.
Uit die getuigenissen komt een heel ander beeld naar voren. De Iraakse Ibrahim Awwad al-Badri, zoals hij eigenlijk heette, was een buitengewoon religieuze jongen. Hij leidde als tiener al het gebed in zijn moskee in Samarra, Irak. De eigenaar van die moskee, Khalid Ahmed Ismael, herinnert zich hoe de jonge Ibrahim uitblonk in het memoriseren en reciteren van de Koran.
Rond diezelfde tijd begon hij mensen terecht te wijzen: over tattoo’s die ze hadden, over het feit dat ze rookten, over hun korte baard. Sjiieten moesten het in het bijzonder ontgelden – toen al.
Deze getuigenissen maken onomstotelijk duidelijk dat Baghdadi zichzelf allereerst als vrome moslim zag, en pas daarna als politiek leider. Dat hij de islam alleen maar heeft gebruik voor persoonlijke macht, zoals vaak wordt gezegd, doet geen recht aan de werkelijkheid.
De moraal van dit verhaal is dat iemand in eigen optiek wel degelijk een vroom gelovige kan zijn en tegelijkertijd een brute moordmachine. Daarvan zijn voorbeelden te geven binnen het christendom (Joseph Kony, Jan van Leiden) maar vandaag de dag vooral binnen de islam. Zolang de ‘oplossing’ wordt gezocht in het ontkennen van iemands religieuze drijfveren, sta ik niet gek te kijken wanneer de volgende kalief zich binnenkort met nog meer geweld aan de wereld presenteert.