Kerk & religie

Billy Graham verenigde en verdeelde

Een definitie van een evangelicaal? „Iedereen die sympathiseert met Billy Graham.” Jarenlang gebruikten de Amerikaanse media deze omschrijving. Helemaal misplaatst is ze niet. Graham, die woensdag overleed, was nationaal en ook internationaal het boegbeeld van de evangelicale beweging.

23 February 2018 09:30Gewijzigd op 16 November 2020 12:41
Billy Graham spreekt in een stadion een menigte toe. beeld ANP
Billy Graham spreekt in een stadion een menigte toe. beeld ANP

Billy Graham was niet zomaar een opwekkingsprediker, hij was een fenomeen. De eerste die dit doorhad, was de Amerikaanse mediamagnaat William Randolph Hearst. Toen hij in 1949 hoorde van de evangelisatiecampagne die Graham, nog maar 31 jaar oud, in Los Angeles organiseerde, gaf hij de redacties van de ruim dertig grote kranten die hij in de Verenigde Staten bezat, opdracht hier veel aandacht aan te geven. „Zet BG op de vp” („Billy Graham moet op de voorpagina”), telegrafeerde hij naar verschillende redactiekantoren. Hearst besefte dat Graham een nieuw type evangelicaal was, die bovendien bijzondere kwaliteiten bezat. Hij had wat graag Billy Graham als presentator bij een van zijn radiostations aangesteld. Maar de jonge prediker bleef trouw aan zijn missie: het Evangelie verkondigen aan zo veel mogelijk mensen.

Het optreden van Graham paste ook zeker niet bij het beeld dat veel Amerikanen toentertijd van Bijbelgetrouwe christenen hadden. Sinds het midden van de jaren twintig was de term ”evangelical” synoniem met ”bekrompen fundamentalisme”. Het felle verzet van evangelicals tegen onderwijs in de evolutietheorie, waarover in 1925 en 1926 zelfs een rechtszaak was gevoerd, had hun het imago bezorgd van anti-intellectueel en verstard. Ook binnen de grote Amerikaanse kerken, waar de liberale theologie terrein had gewonnen, werden evangelicals met een scheef oog aangezien.

Voor een deel hadden de evangelicals er zelf aan bijgedragen dat ze geïsoleerd waren geraakt. Mede door hun bezwaren tegen het toenemende modernisme in de grote kerken scheidden ze zich vaak daarvan af. Niet zelden was daarbij het optreden van een dominante of eigenzinnige evangelisch gezinde voorganger van invloed. Dat paste vaak niet in bestaande kerkelijke structuren. Deze gemeenteleiders waren in veel gevallen niet bedeeld met de gave van geduld met dwalenden. Daardoor werden er snel breuken geslagen en nieuwe kerken gesticht. Het onafhankelijke karakter van veel van die gemeenten zorgde er ook voor dat de evangelicals als groep geen eenduidig, gemeenschappelijk gezicht naar buiten hadden.

Kruistochten

In de loop van de jaren veertig kwam daar enige verandering in. De evangelicals verenigden zich in 1942 in de National Association of Evangelicals. Basis voor deze organisatie waren de onfeilbaarheid en het gezag van de Bijbel als het Woord van God en de overtuiging dat alleen het geloof in Jezus Christus als Verlosser en Zaligmaker redding kan brengen voor verloren zondaren.

Tweede was de stichting van de Fuller Theological Seminary in 1947. Deze christelijke opleiding was bedoeld als poging om de evangelicals te ontdoen van hun anti-intellectuele imago. Drijvende krachten achter dit initiatief waren onder anderen de radio-evangelist Charles E. Fuller en de theoloog Harold J. Ockenga, predikant in de stad Boston, aan de Amerikaanse oostkust.

Het was juist deze Ockenga die in 1950 Graham uitnodigde een evangelisatiecampagne te houden in zijn woonplaats, een stad vol Ierse rooms-katholieke immigranten. Hij stimuleerde de jonge prediker nadien om vooral door te gaan met zijn campagnes, door Graham zelf „kruistochten” genoemd.

Het was overigens niet de enige raad die Ockenga aan Graham zou geven. Vooral in de jaren vijftig heeft deze theoloog veel invloed op Graham gehad – niet alleen op theologisch maar zeker ook op strategisch gebied.

Zonder dat Graham dat zal hebben beoogd, heeft zijn optreden in belangrijke mate bijgedragen aan de comeback van de evangelicale beweging in Amerika. Mede door zijn vernieuwende aanpak raakten de evangelicals hun belegen imago kwijt. Graham liet hun begin jaren vijftig zien dat ze net zoals de gevestigde kerken doeltreffend evangelisatiewerk konden doen.

Spreekbuis

Als een van de eerste evangelicals bediende Graham zich van een goed lopende eigen organisatie, de Billy Graham Evangelistic Association. Tot nu toe waren pogingen van evangelicals om grootscheepse opwekkingsbijeenkomsten te houden bijna altijd stukgelopen op amateurisme van de initiatiefnemers of op tegenwerking van de grote kerken. „Kruistochten voor het Evangelie houden, vergt goed management”, zei Graham. De organisatie van campagnes werd bedrijfsmatig geregeld. „Aan mooie woorden en goede intenties hebben we niets. Ook bij dit werk –veelal gedaan door vrijwilligers– geldt: afspraak is afspraak.”

Daarbij schuwde Graham de media niet. Behalve dat hij door zijn massabijeenkomsten bijna vanzelfsprekend hun aandacht trok, trad hij ze zelf ook met open vizier tegemoet. Een optreden voor de radio of een kranteninterview zag hij als „een uitgelezen kans” om zijn boodschap uit te dragen. Dat was nieuw. Tot nu toe hadden de evangelicals de media vooral gemeden, bang om door hen te worden neergesabeld.

Overigens begreep Graham ook dat het belangrijk was een eigen spreekbuis te hebben. Daarom startte hij in 1950 zijn radioprogramma ”Hour of Decision” en was hij een halfjaar later een van de eerste Amerikaanse predikers die wekelijks een eigen televisie-uitzending hielden.

Sluitstuk van deze nieuwe mediastrategie was de oprichting van een evangelisch magazine. De grote kerken in Amerika hadden het blad Christian Century. Dat was echter inmiddels „vergeven” van de liberale theologie. Bovendien schuwde de redactie van dat blad het niet om de evangelicals vanwege hun fundamentalistische opvattingen in een negatief daglicht te zetten.

Reeds in 1951 besprak Graham het oprichten van een eigen orgaan voor de evangelicals. Het duurde echter nog vijf jaar voordat het er kwam. Op 15 oktober 1956 verscheen het eerste nummer van Christianity Today. Het profiel van het blad was conservatief als het ging om de theologische opvattingen. Het gezag van Bijbel werd voluit erkend en de noodzaak van het geloof in Jezus Christus als Verlosser van zonden en verderf beleden. Maar in de opmaak en in de journalistieke aanpak van thema’s was het blad zeer eigentijds. De eerste hoofdredacteur, Carl F. Henry, schreef in het eerste hoofdartikel: „Evangelicale christenen zijn veel te lang genegeerd en geminacht. Ze hebben een eigen spreekbuis nodig, die de wereld hun positie en intenties helder maakt.”

Met het verschijnen van dit blad was overigens al min of meer duidelijk dat Christianity Today niet als de spreekbuis van alle evangelicals gezien moest worden, maar dat het vooral het orgaan van de neo-evangelicals zou zijn. Deze nieuwe generatie wilde wel vasthouden aan de oude theologische opvattingen, maar koos eigentijdse vormen. Graham was vooral een exponent van deze neo-evangelicals. Zo ontstond langzamerhand een tweedeling binnen de evangelische beweging in de VS.

Witte Huis

Tot midden jaren vijftig zagen de behoudende evangelicals in Billy Graham hun man. Ze waren zeker ook ingenomen met de aandacht die zijn werk trok, waardoor zij zelf uit hun isolement werden gehaald. Ze waren ook in zekere mate trots dat „hun Billy” door de Amerikaanse presidenten Truman in 1950 en zijn opvolger Eisenhower in 1953 werd uitgenodigd voor een ontmoeting op het Witte Huis. De evangelicals waren beslist ook dankbaar dat Graham midden jaren vijftig uitnodigingen uit Europa kreeg. De tijd dat evangelicals als bekrompen en wereldvreemde geesten werden beschouwd, leek achter hen te liggen.

Toch leidde, achteraf gezien, juist de uitnodiging aan het adres van Graham om een kruistocht in Londen te houden tot een omslag in de waardering door conservatieve evangelicals in Amerika. Niet dat ze er ongelukkig mee waren dat hij haar aanvaardde. Dat was geweldig. Maar ze had een ongewild bijeffect. De uitnodiging door de Britten bracht de Raad van protestantse kerken in New York ertoe om de opwekkingsprediker uit te nodigen om samen met hen een evangelisatiecampagne te houden in deze Amerikaanse metropool.

Dat was opmerkelijk. Ondanks de enorme populariteit van Graham hadden de gevestigde kerken zich steeds afzijdig van hem gehouden. Ze beschouwden de evangelist nog altijd als een vertegenwoordiger van het –in hun ogen– bekrompen fundamentalisme. Omgekeerd had Graham zich daardoor nooit laten remmen. Weliswaar had hij zich nimmer negatief uitgelaten over de grote kerken, maar hij ging zijn eigen gang. En dat kon hij ook, omdat hij zelf beschikte over een organisatie die op eigen kracht campagnes kon houden. Bovendien waren er voldoende geldschieters die hem financieel hielpen.

Tegen veler verwachting in aanvaardde Graham de uitnodiging van de kerken in New York. In 1957 kwam hij naar de stad om samen met de grote kerken een megacampagne te houden. Hoe hij tot die stap is gekomen, blijft voer voor historici. Sommigen denken dat hij dit deed onder invloed van zijn schoonvader L. Nelson Bell, oud-zendeling in China en ambtsdrager in een grote presbyteriaanse kerk. Anderen beweren dat een van Grahams belangrijkste geldschieters, de oliebaron J. Howard Pew, er sterk op aandrong. Het blijft een vraag. Zeker is wel dat de grote kerken kennelijk begrepen dat samenwerking met Graham meer in hun voordeel was dan hem negeren, niet het minst omdat zijn werk mogelijk kon bijdragen aan het remmen van de gestage neergang van het ledental.

Juist door die samenwerking met de grote kerken heeft Graham een deel van de behoudende evangelicals voorgoed van zich vervreemd. Die groep zag dit als een knieval voor het modernisme en vond dat Graham water bij de wijn deed. Graham wuifde de bezwaren weg. Hij was ervan overtuigd dat zijn boodschap niet anders was geworden. Maar meer behoudende evangelicals waren er niet gerust op.

Helemaal gelijk kregen ze niet, maar volledig ongelijk hadden ze ook niet. Tot op het laatst van zijn leven bleef Graham het Evangelie verkondigen. Maar in zijn samenwerking met anderen ging hij wel steeds verder. Ieder die geloofde dat Jezus Christus gekomen is om mensen te verlossen van het eeuwig verderf, beschouwde hij als zijn broeder.

Oecumenisch hart

Begin jaren zeventig van de vorige eeuw spande hij zich in voor het wereldcongres van evangelicale kerken en predikers, dat in 1974 in Lausanne bijeenkwam. Samen met 150 andere evangelicale voorgangers zette hij zijn handtekening onder de verklaring die de bekende Britse evangelical John Stott opstelde en waarin uitgesproken werd nog harder te werken om de boodschap van het Evangelie van Jezus Christus in heel de wereld bekend te maken. Dat bleef het ideaal van Graham. Op dat punt hadden de conservatieve critici in de VS geen gelijk gekregen.

Maar in die ijver om die boodschap te verbreiden, ging Graham wel steeds een stapje verder. Na de samenwerking met de grote protestantse kerken in zijn land was er sprake van toenadering tot de Rooms-Katholieke Kerk. Voor paus Johannes Paulus II had Graham bewondering en waardering. Hij beschouwde de paus als zijn broeder. Helemaal onbegrijpelijk voor veel conservatieve evangelicals in de VS was dat Graham zijn oecumenisch hart zo ver opende dat hij ook moslims en boeddhisten niet helemaal uitsloot als gelovigen. „Wellicht onbewust geloven zij ook in Jezus Christus”, zo zei hij eens.

Dat was voor conservatieve evangelicals het ultieme bewijs dat er in 1957 een wissel was omgegaan. Nog steeds erkennen ze dat hij een groot prediker was, aan wie ze zeker veel hebben te danken. Maar voor hen was hij per saldo een man die afweek van het rechte spoor. Zozeer zelfs dat Roger Olson, hoogleraar theologie aan de Baylor Universiteit, zich weet te herinneren dat in de jaren zeventig conservatieve evangelicals stonden te folderen bij een evangelisatiesamenkomst van Graham in Chicago. De korte inhoud van de folder? „Ga niet luisteren, want hij brengt een halve waarheid.”

Biechtvader voor presidenten

Vanaf 1948 maakte de opwekkingsprediker honderden reizen naar alle uithoeken van de wereld. Hij bracht miljoenen mensen het Evangelie. Hoewel hij een uitgesproken anticommunist was, was hij de eerste westerse evangelist die achter de IJzeren Gordijn in het openbaar sprak. In 1988 bezocht hij rood China en in 1992 Noord-Korea. Zelf beschouwde Graham deze bezoeken als een overwinning voor het Evangelie; zijn critici noemden ze een capitulatie voor het communisme.

Graham is wel de biechtvader van de Amerikaanse presidenten genoemd. De eerste die hij bezocht was Truman, in 1950. Elke latere president nodigde de prediker uit op het Witte Huis. Wanneer presidenten behoefte hadden aan raad of pastorale ondersteuning, dan was Billy Graham er.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer