Kerk & religie

„Canon van Nederland kan aanvulling gebruiken over de Statenbijbel”

De in 2006 vastgestelde Canon van Nederland kan een aanvulling krijgen nu er nieuwe informatie beschikbaar is over venster 17, de Statenbijbel. Dat is een van de conclusies die getrokken kan worden na de promotie van dr. Dirk-Jan de Kooter.

Van een medewerker
10 January 2018 09:39Gewijzigd op 16 November 2020 12:22
beeld Eran Oppenheimer
beeld Eran Oppenheimer

De 27-jarige wetenschapper promoveerde dinsdagmiddag aan de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam op het proefschrift ”In de studeervertrekken van de Statenvertalers. Het inwendige wordingsproces van het Nieuwe Testament van de Statenvertaling”.

Dr. De Kooter kreeg veel lof toegezwaaid. In het bijzonder tijdens de laudatio –de lofrede– van een van zijn promotoren, prof. dr. A. A. den Hollander, die hem de bul overhandigde. Deze noemde de studie „uitzonderlijk”. De eerste e-mail met het verzoek tot een promotieonderzoek ontving Den Hollander op 25 april 2013. Nog voor de zomer van dat jaar diende De Kooter een door hem uitgedacht model in voor een analyse van Bijbelvertalingen. In februari 2017 was de studie voltooid, terwijl de promovendus naast zijn onderzoek parttime werkte. Den Hollander zei dat het onderzoek moeilijk was vanwege de complexiteit en de inhoud van de bronnen.

Wat zijn onderzoek precies inhield, mocht de promovendus aan het begin van de plechtigheid uitleggen. Hij maakte vanuit de bronnen een reconstructie van het vertaalproces van de Statenvertaling van het Nieuwe Testament. Aan die vertaling werkten drie theologen mee: Festus Hommius, Jacobus Rolandus en Antonius Walaeus.

Zo kwam de Statenvertaling tot stand

De Kooter ontdekte dat Rolandus de eerste vertaling maakte. Daarna controleerde Walaeus de vertaling en verbeterde hij zijn collega zo nodig. Na de keuze van de vertaling corrigeerde Hommius de tekst taalkundig. Na het vertalen volgde het maken van de kanttekeningen. Ten slotte mochten de revisoren hun kritiek laten gelden. Zij hadden weinig invloed, mede door een generatieverschil. „Hommius en Walaeus hadden het laatste woord”, aldus de promovendus.

De Kooter noemde als voorbeeld hoe de vertalers tot hun keuze kwamen Handelingen 2:35: „Totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.” Het woord voetbank kwam ook voor in eerdere vertalingen –waaronder de Deux Aes Bijbel die in veel gevallen gevolgd werd–, maar de vertalers kozen daar niet automatisch voor. Ook de woorden onderbank en schovette kwamen aan de orde. Uiteindelijk werd het toch voetbank.

Canon

Voordat De Kooter zijn bul in ontvangst kon nemen, wachtten hem nog tal van vragen. Dr. D. van Miert, universitair docent vroegmoderne cultuurgeschiedenis aan Universiteit Utrecht, vroeg op welk punt de schoolboeken herschreven moeten worden. De Kooter vindt niet dat venster 17 van de Canon van Nederland, dat gaat over de Statenbijbel, herschreven moet worden. Wel kan er iets aan toegevoegd worden, namelijk wat er in de studeerkamers gebeurde.

Dr. Van Miert bevroeg De Kooter ook naar zijn probleemstelling. Die ging over „de taalontwikkeling in de vroege Nederlanden.” De Kooter stelde dat de vertalers ieder hun eigen taal hadden en dat er dus onderling nogal wat verschillen waren. De wetenschapper wilde daarom de taalverschillen tussen de vertalers bekijken.

Antikatholiek

Prof. dr. P. B. A. Smit, hoogleraar in de contextuele Bijbelinterpretatie in Amsterdam, vroeg of de vertalers zich in hun vertaling expres tegen het gebruik van woorden met een rooms-katholieke gevoelswaarde keerden. De Kooter zei dat taalkundige en theologische zaken elkaar versterkten. „Ze wilden geen latinismen gebruiken. Ze waren taalpuristen. Hun keuze kwam tot stand vanuit taalkundige en theologische standpunten.”

Prof. dr. N. van der Sijs, hoogleraar historische taalkunde in Nijmegen, vroeg naar de intertaal, een soort werktaal, van de Statenvertalers. De Kooter zei dat de toegevoegde onvoltooide deelwoorden, zoals ”zeggende”, geen letterlijke weergave van de brontekst waren en ook niet vaak in het alledaagse taalgebruik van de Nederlanders voorkwam. „Maar ze bestonden al wel.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer