De formatie duurde lang, het bemensen van het kabinet ging vlot. Welk beeld roept de nieuwe ministersploeg, waarvan de laatste namen vrijdagavond bekend werden, op? Wat weegt is: regeren doe je sámen.
Ze zijn eruit, Rutte III is bemenst. Vrijdagavond werden de namen van de laatste twee kandidaten bekend: Stientje van Veldhoven (44), Kamerlid sinds 2010, wordt staatssecretaris op Infrastructuur en Milieu. Menno Snel (47) wordt voor D66 staatssecretaris op Financiën. Dat de voorzitter van de directie van De Nederlandse Waterschapsbank deze post krijgt, geldt in het Haagse circuit als een verrassing.
Maar welk beeld roept de ploeg als geheel nu eigenlijk op? Als je afgaat op hun leeftijden, zouden de bewindslieden elkaar goed moeten kunnen begrijpen. Opvallend is dat de ploeg geheel bestaat uit veertigers en vijftigers. Van de zestien ministers (gemiddelde leeftijd van 50 jaar), is CDA’er Grapperhaus (57) de oudste en CU’er Schouten (40) de jongste. Van de acht staatssecretarissen is CU’er Blokhuis (53) de oudste en VVD’er Visser (40) de jongste.
Van de staatssecretarissen is de helft vrouw; van de ministers een kwart. Die verhouding verschilt niet veel van die in Rutte II.
Relevanter dan leeftijd of geslacht voor de regeerkracht in de komende vier jaar is de maatschappelijke en politieke ervaring die de bewindslieden inbrengen. Van de staatssecretarissen zat niemand al eerder landelijk op het pluche. Van de zestien ministers weet ruim een kwart (Rutte, Wiebes, Dekker, Bruins en Bijleveld) van binnenuit wat het is om lid te zijn van de regering.
Met elkaar brengen de nieuwe bewindslieden hoe dan ook een schat aan maatschappelijke ervaring binnen. Bijleveld (CDA) was burgemeester van Hof van Twente en commissaris van de Koning in Overijssel, Kaag (D66) topdiplomaat bij de VN, De Jonge (CDA) wethouder in Rotterdam.
Toch geeft het feit dat mensen in de kracht van hun leven zijn, capabel en toegerust met relevante werkervaring nog geen garantie dat hieruit een solide en productief kabinet ontstaat. Regeren doe je voor een belangrijk deel samen. Veel hangt af van de persoonlijke chemie tussen bewindspersonen, vooral tussen hen die elkaar qua beleidsterreinen raken of die van elkaar afhankelijk zijn.
Dat het op dit vlak gemakkelijk mis kan gaan, leert de geschiedenis. En dan hoeven we nog niet eens terug te denken aan de roemruchte tijd van de LPF, toen twee ministers van een zelfde partij (Heinsbroek en Bomhoff) ruziënd over straat rolden.
Faliekant mis ging het ook bij minister Van der Hoeven (CDA) en haar staatssecretaris op Onderwijs, de VVD’er Nijs. De twee konden totaal niet met elkaar overweg en Nijs ruimde in 2004 het veld.
Of dergelijke problemen zich ook dit keer zullen aandienen, is natuurlijk koffiedik kijken. Maar departementen met een zeker risico vallen al wel te ontwaren. Wat bijvoorbeeld te denken van Buitenlandse Zaken, waar twee geheel verschillende persoonlijkheden gaan bivakkeren, namelijk Zijlstra (VVD) en Kaag (D66)? De een is recht voor zijn raap, de ander diplomatiek; de een is kritisch over migratie en asiel, de ander heeft op dit terrein tamelijk linkse ideeën; de een is lid van een partij met een pro-Israëlstandpunt, de ander gewend om, vanuit haar vroegere werk en vanwege haar huwelijk met een Palestijn, op te komen voor de Palestijnse zaak.
Bijzondere aandacht in een meerpartijencoalitie verdient bovendien altijd de kleinste partner. De CU mag dan via vice-premier Schouten vertegenwoordigd zijn in de sociaal-economische vijfhoek; voor een partij met maar drie bewindslieden speelt toch steeds de vraag of zij door de ‘grote broers’ voldoende serieus wordt genomen.
Hoe dan ook, voor de CU is er op één departement eveneens sprake van ideologische tegenpolen. CU’er Slob moet het op OCW zien te rooien met D66’er Van Engelshoven. Slob heeft daarbij in elk geval dit voordeel, dat hij een sterke persoonlijkheid is, die jarenlang in een goede sfeer heeft samengewerkt met D66-partijleider Pechtold. Mochten er fricties ontstaan, dan weten die twee elkaar vast snel te vinden.