Evolutietheorie heeft de beste papieren
Het creationisme zal de evolutietheorie niet verslaan, dus mogen we dankbaar zijn voor een boek dat vanuit theologisch oogpunt de vraag stelt: „Wat als het waar is?” stelt René Fransen.
In de reacties op de synthese van Bijbel en evolutie van prof. dr. Gijsbert van den Brink zijn diverse bezwaren tegen zijn betoog ingebracht. Uit de veelheid aan brieven en argumenten (zowel theologisch en filosofisch als natuurwetenschappelijk) blijkt al hoe complex de materie is.
Als bioloog en wetenschapsjournalist ligt mijn expertise aan de kant van de natuurwetenschap. Daarom wil ik met name ingaan op het artikel van tien auteurs die menen dat prof. Van den Brink de evolutietheorie onvoldoende kritisch beschouwt (RD 18-7). Zij geven acht voorbeelden, waarbij ik mij realiseer dat ze die voorbeelden zeer beperkt konden onderbouwen, gezien de beschikbare ruimte.
Degeneratiemodel
Het probleem is echter dat deze (welbekende) creationistische argumenten, zoals Jos Quist in algemene zin schreef, „bij nadere beschouwing speculatief” zijn (RD 21-7). Ik zal het argument van de ”pseudogenen” als voorbeeld behandelen.
Pseudogenen zijn stukjes in het DNA die een sterke overeenkomst vertonen met functionele genen, maar zelf die functie niet meer hebben. De mens heeft bijvoorbeeld een niet-werkend gen (GLO genaamd), dat bij bijvoorbeeld honden of katten zorgt voor de aanmaak van een enzym dat vitamine C-productie waarborgt. De auteurs stellen dat dit wellicht een intact gen was van Adam en Eva, dat door degeneratie kapot is gegaan.
Levert dit degeneratiemodel een goede verklaring voor de aanwezigheid van pseudogenen? Ik vind van niet.
Eerst een logisch bezwaar: waarom zouden Adam en Eva ooit zo’n gen gehad hebben? Hun dieet van vruchten in het paradijs zal rijk zijn geweest aan vitamine C. Dus dat hadden ze niet nodig.
Mijn tweede kritiekpunt is van natuurwetenschappelijke aard. Er is namelijk niet zozeer een verklaring nodig voor het defect raken van een gen via schadelijke mutaties. Verklaard moet worden waarom naast de mens ook de gorilla, chimpansee en andere verwante apen een defect GLO-gen hebben. Bij deze soorten is het defect in grote lijnen identiek aan dat bij de mens. Buiten de mens en deze apen hebben bijna alle zoogdieren een goed werkend GLO-gen. Uitzonderingen zijn cavia’s en vleermuizen. Maar beide soorten hebben elk een ander defect in het gen dan de apen en de mens.
Verklaring
Het verspreidingspatroon van het defecte GLO-gen dat we bij diersoorten waarnemen, past goed bij een gemeenschappelijke afstamming van alle zoogdieren (en de mens). Alle zoogdieren, inclusief de mens, hebben via een gemeenschappelijke voorouder een GLO-gen gekregen. Maar ergens in een gemeenschappelijke voorouder van de mens en een aantal apen is een defect ontstaan. Die voorouder en de nakomelingen hadden hier geen last van, omdat hun voedsel rijk was aan vitamine C. Onafhankelijk is het gen defect geraakt in de voorouder van de vleermuizen en in de cavia.
De evolutietheorie geeft hier een goede verklaring voor. Een degeneratietheorie moet verklaren waarom in apen (van penseelaapje tot chimpansee) dezelfde beschadiging is opgetreden als bij de mens én verklaren waarom die beschadiging bij vleermuizen en de cavia op een andere plek verscheen. En dat moet voor alle pseudogenen, waarbij doorgaans het patroon tussen soorten goed verklaarbaar is vanuit de evolutionaire verwantschappen.
Dwaalspoor
Er is over dit voorbeeld (en over de andere voorbeelden van de auteurs) te discussiëren. Die discussies vinden veelvuldig plaats, online en soms ook direct. Ik ken deze en andere bezwaren, net als prof. Van den Brink. Maar alles afwegende ben ik tot de conclusie gekomen dat de evolutionaire verklaring simpelweg de beste papieren heeft.
Natuurlijk kan God alles met een schijnbare leeftijd en een schijnbare geschiedenis hebben geschapen, zoals dr. A. A. Teeuw betoogt (RD 19-7). Dit ”omfalos-argument” is twee jaar voor de evolutietheorie gepubliceerd en veel bediscussieerd (ook in het boek van prof. Van den Brink), maar het zou erop neerkomen dat God ons moedwillig op een dwaalspoor zet. Daarom wijs ik dit idee af.
Een teken dat de evolutietheorie goed werkt, is haar grote rol in wetenschappelijke discussies. Deze zomer is mijn universiteit (RU Groningen) gastheer voor een conferentie van Europese evolutiebiologen. Die gaan zich daar niet afzetten tegen een theïstisch wereldbeeld, maar een theorie bespreken die antwoorden geeft en ja, ook nieuwe vragen oproept.
De RU Groningen heeft enkele jaren geleden nog enkele miljoenen gestoken in een nieuw centrum (Groningen Institute for Evolutionary Life Sciences) dat gezondheid en ziekte bij de mens vanuit evolutionair perspectief onderzoekt. Dat is gebeurd op basis van bewezen resultaten van deze aanpak.
Dankbaar
Evolutie is een robuust wetenschappelijk fenomeen, niet een theorie die in crisis is. Daarom zullen ook christelijke studenten moeten weten hoe ze zich hiermee moeten verhouden. Het creationisme zal de theorie niet verslaan, dus mogen we dankbaar zijn voor een boek dat vanuit theologisch oogpunt de vraag stelt: „Wat als het waar is?” En ja, dat boek mogen we kritisch wegen, net zoals wetenschappers de evolutietheorie voortdurend kritisch beschouwen.
De auteur is als science writer verbonden aan de RU Groningen en werkt daarnaast als zelfstandig auteur en adviseur in de wetenschapscommunicatie.