Sanders promoveert op „bedenkelijke” bekeringsverhalen
Historicus en NRC-journalist Ewoud Sanders onderzocht tachtig jeugdverhalen over bekering van Joden tot het christendom. Keer op keer kwam hij „klassieke elementen uit het antisemitisme” tegen. Joden spugen op de grond als ze over Jezus horen. Of ze pesten hun christelijke buren weg.
Boeken vol woeste Joden
Aan de keukentafel in zijn Haarlemse appartement pakt Sanders zijn proefschrift ”Levi’s eerste kerstfeest” er nog eens bij. Hardop lezend: „Izaks ouders vinden Jezus geen „Mes-si-as” maar een „be-drie-ger” die de dood verdient.” Het citaat is afkomstig uit het boek ”Izaks zoektocht naar de Vredevorst”, in 2014 uitgegeven door Uitgeverij Koster. „Geschreven op leesniveau AVI M5”, zegt Sanders. „Met korte zinnen en afbreekstreepjes tussen de lettergrepen.”
Op een heldere en doelgerichte manier vertelt hij over het onderzoek waarop hij vrijdag promoveerde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Nu en dan is zijn betoog omrand door lichte ironie. Vooral als hij vertelt over „bizarre” frasen die hij tegenkwam. Zoals een passage over Abeltje Abels, hoofdpersoon in het rooms-katholieke bekeringsverhaal ”De kleine bloedgetuige”, die door zijn vader en een rabbijn eerst uitgehongerd en vervolgens gekruisigd wordt, waarna het bloed door het plafond sijpelt.
Sanders verzamelde 13 rooms-katholieke verhalen uit de jaren 1890-1959 en 67 protestantse uit de jaren 1792-2015. De meeste protestantse jeugdverhalen verschenen als zondagsschoolboekje. Ze hadden tot doel, zo citeert Sanders een recensent van een protestants vakblad, „onzen jongens en meisjes liefde in te boezemen voor de zending onder de joden.” Auteurs wilden dat de jeugdige lezers hun gedrag ten opzichte van de Joden verbeterden en dat zij Joden beter zouden leren begrijpen. Dat klinkt als een sympathiek streven, vindt Sanders, „maar in de praktijk kwam het erop neer dat auteurs hun lezers uitlegden hoezeer Jezus en christenen door Joden werden gehaat.” Aan het begin van de twintigste eeuw verschenen de meeste jeugdverhalen over Jodenbekering, volgens Sanders een stuk of dertig. Dat gebeurde vooral onder invloed van de Gereformeerde Zondagsschoolvereniging Jachin.
De historicus kwam het genre tegen toen hij in 2014 op een boekenmarkt het boekje ”Levi de boekenjood” aantrof, een boekje over een Joodse straatboekhandelaar. „Het woord boekenjood frappeerde mij. We zouden het nu niet meer gebruiken.” De vondst inspireerde hem tot het schrijven van een boekje over de geschiedenis van de Joodse straatboekhandel. „In feite was ”Levi de boekenjood” een bekeringsboekje. Ik vroeg me af of er meer van dit soort boeken bestaan. Dat bleek zo te zijn. In de literatuur is er nagenoeg niets over bekend. Toen ik begon, stond de teller op 25 en op een gegeven moment had ik er 80.”
Wat was uw eerste gedachte tijdens het lezen van de werkjes?
„Ik was verbaasd, eerlijk gezegd. Kijk, ik ben historicus van huis uit en ervan overtuigd dat je alles in een historische context moet plaatsen. In mijn jeugd zong ik met mijn moeder een liedje over tien kleine nikkertjes. Daar hadden mijn moeder en ik geen enkele discriminerende bedoeling mee. Ik denk dus dat je sommige van deze boekjes over Jodenbekering moet plaatsen in hun tijd en ben ervan overtuigd dat orthodoxe christenen het goed voorhadden met Joden. Ze gaven nadrukkelijk aan: „We houden veel van Joden, ze begrijpen het alleen niet zo goed.” Wel was ik enigszins geschokt toen ik boeken las die in het recente verleden zijn uitgegeven. In ”De zoektocht van Lea Rachel”, waarvan in 2015 de zesde druk verscheen, spugen Joden op de grond als ze over Jezus horen en doen ze een vreugdedansje als ze hun christelijke buren, die „vuile christenen”, hebben weggepest. En dan die grote neus en dat donkere haar… Dat zijn klassieke elementen uit het antisemitisme.”
U analyseerde de verhaalpatronen. Welke elementen keerden terug?
„De verhalen gaan bijna altijd over een Joods kind dat aan het begin van het verhaal de Messias niet erkent en aan het einde wel. Een grote gemene deler is dat er veel tegenstand en agressie komt vanuit de Joodse omgeving van het kind. Na de Tweede Wereldoorlog spelen veel verhalen zich af in de onderduiktijd. Wat ik verder heel vaak tegenkwam, is dat Joden die zich niet willen bekeren anders uit hun „donkere” ogen kijken –namelijk woest en boos– dan Joden die zich wel willen bekeren. Hun ogen vertonen een sprankeling of een glinstering. De meeste christenen hebben in deze boekjes blauwe ogen die blij en behulpzaam kijken.”
Heeft de Tweede Wereldoorlog invloed gehad op de verhalen over Jodenbekering?
„Voor de oorlog komt er veel geweld, soms zelfs extreem geweld in de bekeringsverhalen voor. Dat verandert. De oorlog vormt een omslagpunt. De meeste recente boeken –er verscheen zelfs nog een verhaal terwijl mijn boek al naar de drukker was– zijn verhalen over historische personen. ”De zoektocht van Lea Rachel” is gebaseerd op feiten. Maar de schrijfster voegde er allerlei elementen aan toe die ontbreken in de bron die zij als uitgangspunt neemt. Die spugende Joden bijvoorbeeld. En het ”gojimpakkertje”, een spelletje dat Joodse kinderen in het boek spelen om hun christelijke buren te pesten. Het woord gojimpakkertje is nergens anders te vinden. Het is hedendaagse fictie. Mij is niet duidelijk wat een auteur daarmee zou willen bereiken. Je schildert niet echt een positief beeld van Joden. Ik zou dat opmerkelijk willen noemen. Vooral als je bedenkt dat er van dit boek tussen 1999 en 2015 ruim 10.000 exemplaren zijn verkocht.”
Er is een vijandbeeld neergezet in deze boeken?
„Ja, en dat vind ik stuitend. Ik zou het als auteur en ook als uitgever niet op mijn geweten willen hebben. Niet zozeer omdat het over Joden gaat, overigens. Dit soort dingen mag je over niemand zeggen, niet over Chinezen, moslims, mensen met een andere huidskleur.”
Maakt het voor u uit of beschreven zaken werkelijk gebeurd zijn of niet?
„Tja, over het fenomeen kannibalisme kun je een goed boek schrijven maar niet voor kinderen van elf. Dat geeft een raar, vertekend beeld van een bevolkingsgroep. Ik snap dat je als orthodox-christelijke uitgever een boodschap wil verkondigen maar ik zou aan jonge kinderen nooit een boekje geven waarin die boodschap ten koste gaat van het beeld van andere groepen. Er moet een andere manier te vinden zijn om de blijde boodschap voor het voetlicht te brengen.”
Toch lijken antisemitische uitingen onder christenen geen gemeengoed. En de vervangingsgedachte is breed ontmaskerd en veroordeeld.
„Iedereen die ik over dit onderwerp spreek, noemt dit gekkigheid uit het verleden, of een buitengewoon marginaal verschijnsel. Maar dat is het dus niet. ”De zoektocht van Lea Rachel” stond in februari 2000 op de vierde plaats in de ”Boekentoptien jeugdboek” van het Reformatorisch Dagblad en werd door de gereformeerde pers „van harte aanbevolen.” Van de bestverkochte bekeringsverhalen zijn er in totaal tienduizenden verkocht. Die aantallen kun je onmogelijk marginaal noemen.”
Het paradoxale is dat christenen zich tegelijk diep verwant voelen met Joden en daar ook uiting aan geven.
„Ik zie filosemitisme –wij koesteren de Joden– soms hand in hand gaan met antisemitisme. Terwijl de onderliggende boodschap is: „Wij houden zo veel van de Joden.””
Dat klinkt wat sarcastisch.
„Ik vind het moeilijk te begrijpen. Ik snap wel dat je een mooi inzicht met anderen wilt delen maar ik zou mensen niet van mijn gelijk willen overtuigen. Ik ben er zeker van dat boeken over Jodenbekering niet met kwade bedoelingen zijn geschreven. Maar intussen laten auteurs Joden schelden en spugen. Dat vind ik heel kwalijk. De boodschap van alle bekeringsboekjes is dat alle mensen, dus niet alleen Joden, bekeerd moeten worden. Ik kan zelfs de schoonheid nog wel zien van een authentieke bekering. Maar waarom moet dat over een andere bevolkingsgroep gaan, waarmee expliciet gezegd wordt dat die groep niet deugt? Enige bescheidenheid ten opzichte van je eigen gelijk zou op haar plaats zijn.”
Mensen zijn vrij om elkaar op een vreedzame manier op andere gedachten te brengen.
„Die vrijheid is er. Als volwassenen onder elkaar. Maar mijns inziens niet waar het om kinderen gaat.”
Een volwassene mag een andere volwassene willen bekeren. Of vindt u het willen bekeren al getuigen van antisemitisme?
„Ik vind het een vorm van onbescheidenheid.”
En als de toon niet drammerig maar respectvol is?
„In 1940 kregen 30.000 Joodse gezinnen ongevraagd De Messiasbode toegestuurd (maandblad van de zending onder de Joden vanwege de Gereformeerde Kerken in Nederland, red.). Voor dit doel waren zo veel mogelijk adressen van Joodse Nederlanders verzameld. Na de oorlog werd er veel moeite gedaan om de bestanden weer compleet te krijgen, want, schreef men: „In de Joodsche bevolking was zulk een geweldige verandering ingetreden, dat van de oude bekende adressen weinig meer vwaarde was.” Ik heb zelf een Joodse achtergrond en moest echt even een blokje omlopen toen ik dit las. Over onbescheidenheid gesproken. Deze mensen hadden net een genocide meegemaakt.”
Kwam u in de lectuur blijken van zelfreflectie of zelfcorrectie tegen?
„In de vorige eeuw ontstond er theologische herbezinning. Die heeft er bij de rooms-katholieken toe geleid dat zij zijn gestopt met het uitgeven van jeugdverhalen over Jodenbekering. Sommige protestanten nemen het zendingsbevel zo letterlijk dat ze doorgaan. Ik heb me gericht op kinderboeken, niet op de theologie. Kinderboeken zijn recht voor zijn raap en daarmee veelzeggend. Het taalgebruik in de verhalen is in de loop van de tijd soms wel aangepast. Het woord ”joodje” kom je nu niet meer tegen. Uit het boek ”Lakki, een jodenjongen”, dat in 1965 voor het eerst verscheen, is de suggestie geschrapt dat God met de Holocaust voor Joden een wijze bedoeling had. In recente drukken is de toon soms heftiger dan in de decennia ervoor. Het lijkt mij prima dat christenen bekeringswerk doen, dat hoort bij religie. Sommige Joden doen zelf ook aan zending. Maar hier gaat het om kinderen. Als je dan ook nog rare denkbeelden in een boek stopt, is dat wat mij betreft een stuitende manier van zending bedrijven.”
Dane: Trauma’s niet opgelost door snelle bekering
In mijn schoolbibliotheek stond ”Holland onder het hakenkruis” (1961) van Piet Prins, pseudoniem van GPV-politicus Pieter Jongeling (1909-1985), herinnert conservator Jacques Dane van het Onderwijsmuseum in Dordrecht zich. „In dit spannende oorlogsverhaal las ik voor het eerst over een bekeerd Joods kind. Toen ik het vuistdikke boek als 10-jarige verslond, drong de droevige geschiedenis van de ondergedoken Joodse pleegjongen nauwelijks tot me door. Bij herlezing als volwassene trof het me dat Jongeling zonder blikken of blozen onderduiker Jaap Rozenboom kennis laat maken met het christendom. Jaap beseft dat er een machtige hand is die dit alles zo bestuurt, schrijft Jongeling. Hierdoor komt Jaaps ‘oude vrolijkheid’ weer terug. Een jongen die door de Jodenvervolging weggerukt is van huis en haard, herneemt zijn blijheid door kennismaking met het ware christendom? Dit soort trauma’s wordt niet opgelost door een snelle, simpele bekering.”
Dane ziet het verhaal van Jaap Rozenboom aansluiten „op de lange stoet van vooroorlogse Jodenverhalen die Ewoud Sanders in zijn proefschrift opvoert. Er komen weliswaar geen mishandelende Joodse ouders, stereotyperingen of beledigingen in ”Holland onder het hakenkruis” voor. Maar Jaaps vroegere levensbeschouwing deugt niet, zo luidt de boodschap. De Joodse jongen heeft de Heere Jezus leren kennen als Messias en is nu veel blijer en rustiger dan vroeger, aldus Jongeling. Met de Holocaust in het achterhoofd had de scherpe politicus, zelf slachtoffer van de nazi’s, beter kunnen weten.”
Stier: Geloof in Joodse Messias nodig
”Vertel het ze”, is de titel van een brochure die de stichting Israël en de Bijbel uitgeeft. De brochure gaat in op de complexiteit om Gods weg met Israël op liefdevolle wijze bij kinderen ter sprake te brengen, zegt directeur Ton Stier. „Beïnvloed door een overheersend anti-Israëlklimaat, associëren kinderen Israël namelijk al snel met de foute partij binnen het Israëlisch-Palestijns conflict. De Joodse godsdienst afdoen als een doodlopende weg, kan olie op het vuur zijn en onbedoeld het giftig zaad van antisemitisme in kinderharten planten. Toch laten ook wij in onze kinderwerkboeken de noodzaak van het geloof in de Joodse Messias niet onbesproken.”
Het Joodse karakter van het Evangelie, dat niet ons, maar hun authentiek erfgoed is, mag echter nooit de missing link zijn, zegt Stier. „Terecht begint Sanders zijn boek met de woorden: „Christenen moeten de Joden respecteren want zij zijn Gods uitverkoren volk en Jezus was ook Joods”. Maar aan respect voor het Joodse volk ligt respect voor de Joodse Messias ten grondslag, Die kwam „om Zijn volk van hun zonden zalig te maken” (Matth. 1:21). En ja, dat die boodschap binnen de Joodse religieuze wereld tot verzet leidt, is inherent aan het Evangelie. En ook dat mag bij kinderen ter sprake gebracht worden. Zij het zonder enig christelijk triomfalisme en ingebed in Gods onvoorwaardelijke liefde voor Zijn oogappel Israël!”
Bouman: We willen stereotypen vermijden
In het fonds van uitgeverij Den Hertog uit Houten bevinden zich diverse jeugdboeken waarin wordt beschreven hoe een Joods kind tot bekering komt. Uitgever Adriaan Bouman noemt ”Schapen van de kudde” en ”Bloemen in het land” van B. Hooghwerff, en ”De zoektocht van Lea Rachel” en ”Ga uit de duisternis” van M. H. Karels-Meeuse. „De verhalen zijn geschreven vanuit de overtuiging dat de zaligheid voor ieder mens, van welke kleur of afkomst dan ook, alleen uit vrije genade te vinden is door het geloof in de Heere Jezus Christus”, zegt Bouman. „Dat betekent dat het Joodse geloof als een doodlopende weg wordt beschouwd.”
Waar let de uitgever op bij de redactie? Bouman: „We willen stereotypen vermijden, zorgvuldig letten op woordgebruik en op de juiste weergave van de boodschap. Het gaat om de weergave van Gods genadewerk, ook onder omstandigheden die dat werk onmogelijk lijken te maken.”
In de conclusie dat christelijke jeugdverhalen niet gespeend zijn van antisemitische elementen, herkent Bouman zich niet. „Antisemitisme is racisme tegen de Joden, haat en vooroordeel tegen het Joodse volk. Daar proberen we in onze uitgaven verre van te blijven. Het kan zijn dat de doorgaans heftige reactie van de Joodse omgeving op een bekering geen sympathie zal oproepen bij de lezer. Maar zo was nu eenmaal de werkelijkheid. Daarvan zijn ons veel historische voorbeelden overgeleverd. Het is niet terecht om de weergave van deze werkelijkheid als antisemitisch te bestempelen.”