Marilynne Robinson heeft ontzag voor het wonder
In ”De gegevenheid der dingen” neemt de toonaangevende Amerikaanse schrijfster Marilynne Robinson stelling tegen de verplatting van onze wereld. Ze leert haar lezers ontzag te hebben voor het wonder van het leven.
De zeventien essays van ”De gegevenheid der dingen” (”The Givenness of Things”) laten zich slechts door geconcentreerd lezen en herlezen tot zich nemen. Marilynne Robinson doet geen concessies aan de lezer. Zelf leeft zij in een rijke taalwereld. Zij schrijft al denkend, waarbij de zinnen zich wenden en keren om zich een weg te banen naar een oude en nieuwe waarheid en een nog onontdekte werkelijkheid.
Robinson is voor alles auteur. Haar meest indrukwekkende roman, ”Gilead”, gaat over een dominee van een presbyteriaanse gemeente, ergens in Iowa, een van de staten van het Midden-Westen van Amerika. Deze dominee heeft alle kwaliteiten die Robinson lief zijn: hij is calvinist, houdt van Barth en Bonhoeffer, hij denkt en bidt en schrijft en is de kleinzoon van een grootvader die ooit letterlijk de wapens heeft opgenomen in naam van de gerechtigheid en tegen racisme en slavernij.
De essays in ”De gegevenheid der dingen” sluiten hier naadloos op aan. Of om het met Robinsons eigen woorden te zeggen: haar liefde ligt bij „boeken en toneelstukken, kerk en onderwijs.” Inhoudelijk keert ze zich daarbij tegen de verplatting van het menselijk leven.
Brein en ziel
Ze laat bijvoorbeeld zien hoe de neurobiologie (die van grote invloed is op het hedendaagse denken) nog steeds gevangen is in oude denkschema’s die simplificeren en rationaliseren: ”De mens is zijn brein” – met als suggestie dat daarmee de oude notie van de ziel naar het rijk van de fabelen is verwezen. Terwijl de fysica ons van de ene verbazing in de andere doet vallen en zelfs categorieën als tijd, ruimte en causaliteit relativeert. Als een cel al een wereld aan wonderen bevat, wat moet het brein dan wel zijn. De opvatting dat je angst kunt verklaren door exclusief af te gaan op wat ervan meetbaar is in het brein, is volgens Robinson een voorbeeld van zeldzame kortzichtigheid.
Zeker, de mens is ingebed in de kosmos en is samengesteld van kosmisch stof, maar is alleen daarom al wonderlijk. Nog wonder lijker is het bewustzijn. Dat straalt als een licht. „En het leven was het licht voor de mensen”, zo citeert ze uit de proloog van het Johannesevangelie. Het leven wordt licht, wordt reflectie, wordt zelfbewustzijn in de mens. Daar past ”awe” bij, ontzag en eerbied, misschien wel het sleutelwoord van de levensvisie van Robinson.
De mens is een uniek wezen. Die uniciteit verbindt Robinson met christelijke orthodoxie. Christus was bij God en was God en deze Christus droeg op een of andere manier het mens-zijn in Zich. „De drie-eenheid heeft wezenlijk het menszijn in zich”, zo parafraseert zij de gedachte van de renaissance denker Cusanus.
De christelijke orthodoxie is weggehoond op grond van een ratio nalisme dat inmiddels is achter haald, maar dat laatste is kennelijk bij die theologen die zich progressief wanen en genoegen nemen met een liberaal Gods- en Christusbeeld nog niet doorgedrongen. Juist een hoge christologie past bij een raadselachtig heelal en een raadselachtig mens-zijn. Hoewel Robinson het woord ”liberal” met ere in haar vaandel draagt, staat ze hiermee ver af van die liberale theologie die Drie-eenheid, vleeswording en opstanding heeft wegverklaard.
Calvijn en Reformatie
De mens, daar gaat het Robinson om, de mens in zijn historische verschijning, de mens die denkt, droomt, kiest, liefheeft, haat, medemens is, weet van inzet en offer, van hardvochtigheid en van warmte. De mens die zich heeft uitgedrukt in de taal, op een gegeven moment ook in het geschreven woord. In de taal, of beter de talen van de wereld, kom je het dichtst bij het geheim van de mens.
De literatuur is het domein van Robinson. Ze weet zich hierin ook kind van de Reformatie en haar geestverwanten. Was het niet de Reformatie die zich met liefde verbonden wist met de volks talen? Dat had alles te maken met de liefde voor het volk, met de genegenheid voor de gewone man en vrouw, maar ook voor de taal zelf.
Robinson noemt zich calvinist en doet dat bijna provocerend. Calvijn is bij haar reformator, maar ook humanist. Robinson ergert zich aan de karikaturen die van Calvijn en zijn geestverwanten worden gemaakt. Alsof over elke bladzijde van Calvijn de woorden uitverkiezing en verwerping zijn gekalkt.
Zij wil een ander accent leggen: de Reformatie is gebiologeerd geweest door de taal, de Schrift en de preek. Daarin hebben de reformatoren de stem van God beluisterd. Robinson bewondert Calvijn, die in roerige tijden het geduld opbracht om woord voor woord de grondteksten te wegen en zo tot een indrukwekkende productie van commentaren op de Schrift te komen. Robinson is calvinist, maar dan wel een die ook humanist is. Haar calvinisme is humanisme.
Robinson ergert zich ronduit aan de identificatie van de christennaam met een rechtse politiek waarin de rechten van armen en zwakken worden geschonden en vrees voor het vreemde wordt aangewakkerd. Haar sympathie ligt bij Obama. Niet toevallig heeft de Nederlandse vertaling een interview van Robinson met de Amerikaanse president opgenomen.
Het lijkt alsof er met deze ergernis ook een wat elitair trekje meekomt. Robinson zal waarschijnlijk ook met afkeer uit een pinksterdienst weglopen. De idee van een ”persoonlijke verlossing” wordt mijns inziens als het kind met het badwater weggegooid. Zij lijkt hiermee op afstand te komen van de oude hymnes waarover ze in eerder werk een liefdesverklaring heeft afgelegd.
Zoals gezegd, bij Robinson is ontzag (”awe”) de grondtoon van het bestaan. Dat geeft gevoelens van gulle bewondering voor schepping en schepselen. Dat kleurt ook haar theologie. Die is orthodox, waarbij Christus als Scheppingsmiddelaar ‘ingebakken’ zit in de schepping. De weg van incarnatie naar kruis en opstanding ziet ze daarbij als een uitdrukking van die gunst en goedheid van God die ook in de schepping zelf zichtbaar is. Die is universeel en alles omvattend, en daarmee krijgt Robinsons theo logie een speculatieve trek.
Met grote gebaren worden alles en iedereen door de genade omvat. De verschillen tussen mensen vallen weg, ook de verschillende opvattingen over God. Die zijn hooguit van minieme betekenis. Een hoge christologie die echter het belang relativeert van de kennis van God en de keuze voor God, met alle passie die daarmee eventueel gepaard gaat, dreigt té hoog te worden.
Wij staan lager in de geschiedenis, waar wordt gestreden om het ware begrip van God. Daarin kan het appel op de enkeling niet worden gerelativeerd. In de geschiedenis van mijn unieke bestaan hang ik tussen alles of niets.
Ontzag voor het wonder kleurt ook de romans van Robinson. Er wordt gedacht en gesproken, er zitten melancholie, barmhartigheid, spijt en hoop in. De bom barst echter zelden. Het kwaad wordt geen afgrond. Verloren gaat er niemand. Misschien komt dat wel omdat de karakters door een onzichtbaar membraan zijn omgeven. Ze worden met liefde als kleurige zeepbellen de wereld in geblazen en klappen niet.
Weldadige glans
Hoe anders is vergeleken hiermee de wereld van die andere christelijke auteur, ook uit Amerika, maar dan wel het zuiden – en rooms-katholiek: Flannery O’Connor. Die is absurd, tragi komisch en hard, maar ook confronterend. Een nader onder zoek naar deze twee unieke auteurs zou interessant zijn, maar daar is het hier niet de plaats voor. Blijft staan dat er een glans over de romans en essays van Robinson ligt die weldadig is en die haar oeuvre uniek maakt.
Robinson vertalen is niet gemakkelijk. Helaas heeft de vertaler boven haar macht gegrepen. Het lezen van de vertaling vraagt daarom voort durend om het raadplegen van het origineel. Dat is jammer en een gemiste kans.
----
Boekgegevens
”De gegevenheid der dingen”, Marilynne Robinson; uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 295 1008 0; 343 blz.; € 22,99.