Staatssecretaris: Wetgeving rond artikel 23 heeft update nodig
Artikel 23 staat niet ter discussie, maar de wetgeving eromheen heeft wel onderhoud nodig, stelt Sander Dekker.
1916 was een belangrijk jaar voor het Nederlandse onderwijs. De rooms-katholieke vereniging Ons Middelbaar Onderwijs (OMO) begon in dat jaar met twee scholen en groeide uit tot het grootste onderwijsbestuur van het land. OMO kreeg die kans doordat er in 1916 nog iets anders gebeurde: de Tweede Kamer nam het voorstel in behandeling dat we nu kennen als artikel 23 van de Grondwet. Dat voorstel regelde de gelijke bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs. Je kunt ook zeggen dat het de keuzevrijheid van ouders een financiële basis gaf.
Niet alleen het verleden, maar ook de toekomst van OMO is nauw verbonden met artikel 23. En daar wil ik het hier, met u, vandaag over hebben.
Nu denkt u misschien: die liberaal zal toch niet op ons feest de vrijheid van onderwijs de das om gaan doen? Laat ik u bij voorbaat geruststellen. Ik heb zelf op veel scholen gezeten. Allemaal bijzondere scholen. Ik vind die diversiteit mooi. Bovendien vind ik het als liberaal krachtig dat artikel 23 particulier initiatief beloont. Het idee dat ouders hun eigen school kunnen beginnen. De vrijheid van onderwijs hoort bij Nederland.
Maar ik merk dat er na honderd jaar veel discussie over is. Er zijn mensen die zich afvragen of artikel 23 nog bestaansrecht heeft. Of het geen segregatie in de hand werkt. Maar daarmee tasten zij een belangrijke vrijheid en onderwijstraditie aan. Anderen willen juist dat alles bij het oude blijft. Omdat ze elke verandering van artikel 23 als een bedreiging voor hun eigen positie zien. Maar juist door alles in beton te gieten, zetten ook zij de vrijheid op het spel.
We leven in een tijd waarin veel vrijheden onder vuur liggen. Maar een vrijheid bescherm je niet door haar af te schaffen. Wat mij betreft staat artikel 23 niet ter discussie. Maar we beschermen de vrijheid ook niet door het te verklaren tot een onaantastbaar bastion. We moeten onderhoud plegen. Misschien niet aan artikel 23 zelf, maar wel aan de manier waarop de vrijheid van onderwijs in onderliggende wetgeving is uitgewerkt. Want als we dat niet doen, dreigt de vrijheid van onderwijs alsnog te verkruimelen.
Op slot
Want hoe groot is die vrijheid nu nog werkelijk? De vertaling van artikel 23 is zo rigide dat het onderwijs de facto op slot zit. Het is enorm ingewikkeld om in deze tijd een nieuwe school te beginnen. Vooral als deze niet behoort tot een traditionele geloofsovertuiging. Tonen nieuwkomers initiatief, dan blijken alle plekken al vergeven. Ik wil meer ruimte scheppen. En niet alleen voor initiatieven vanuit een levensbeschouwelijke richting. Een sterk onderwijsidee kan net zo goed de basis zijn voor een nieuwe school. Zolang de kwaliteit op orde is en het onderwijs past binnen onze opvatting over goed burgerschap –onze kernwaarden– mag de vrijheid best wat groter zijn.
We moeten recht doen aan de vrijheid van onderwijs. Dat is een principieel punt voor mij. Ik ga u daar drie argumenten voor geven. Voor het hoofd, de handen en het hart.
Ik begin bij het verstandelijke argument. U kent ongetwijfeld het eerste lid van artikel 23 uit het hoofd: „Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.”
Het staat dus zwart op wit dat het kabinet de plicht heeft om te zorgen voor goed onderwijs. Aanhoudend. Dus niet één keer. Of als het zo uitkomt. Of om de tien jaar. Nee, de Grondwet zegt: aanhoudende zorg. Want de politici van toen wisten ook dat de maatschappij voortdurend verandert. Dus toen al, een eeuw geleden, bestond er consensus over dat de verantwoordelijke bestuurders het onderwijs moeten laten meebewegen met de tijd. Het onderhoud dat ik wil plegen aan artikel 23, is dus meer dan een zienswijze. Het is een plicht om het onderwijs daar te brengen waar het zijn moet in deze tijd van mondialisering en zich rap ontwikkelende technologie. Daarom wil ik de blokkades voor nieuwe initiatieven afbreken.
Rode loper
Dat brengt me bij mijn tweede argument. Dat van de handen, waarmee we onze samenleving hebben opgebouwd. Laten we even teruggaan naar 1917. OMO is één jaar oud. Om ons heen woedt de Eerste Wereldoorlog. Vanuit België trekken vluchtelingen naar het neutrale Nederland. De economie staat er beroerd voor, want de internationale handel ligt vrijwel stil.
En toch, ondanks de deplorabele toestand van de staatsfinanciën, heeft de politiek, te midden van de storm, de vrijheid van onderwijs financieel verankerd in de Grondwet. Terwijl het glashelder was dat het geld zou gaan kosten. Waarom? Omdat men moet hebben beseft dat onderwijs de allerbeste ontsnappingsroute is. Er is geen betere manier om de toekomst veilig te stellen. En dat geldt nog steeds. Ook vandaag rollen we in Nederland via onderwijs de rode loper uit naar de samenleving van morgen. Daarom is in de afgelopen crisisjaren onderwijs bij de bezuinigingen het meest ontzien. En daarom is het noodzakelijk om nu ruimte te geven aan goede onderwijsideeën. Aan de behoefte van ouders en leerlingen aan de beste scholen van morgen. Onze samenleving heeft daar recht op.
Dat brengt me bij mijn derde argument, dat van het hart. Daarvoor haal ik de Bijbel erbij. Ik kies een citaat uit 1 Korinthe 13, in de Nieuwe Bijbelvertaling: „Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen, had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal.”
De brief is veel langer, maar Paulus’ punt is dit: niets doet ertoe zonder liefde. Ik draai het om: alles wat telt, komt daaruit voort. En als dat ergens voor geldt, dan is het wel voor het onderwijs. Alle mensen die zich sinds de stichting van de eerste Latijnse scholen hebben bekommerd om het onderwijs in Nederland, deden dat uit liefde voor het vak. Daarmee hielpen ze nieuwe generaties het beste uit zichzelf te halen. En een toekomst voor zichzelf en anderen te scheppen.
Gunnen
Voor mij is de vrijheid van onderwijs een liberale verworvenheid. Hier, beneden de rivieren, ging het om de emancipatie van het katholieke Nederland. Maar wat ik terugkijkend vooral zie, zijn mensen die knokten voor wat jongeren nodig hadden. Honderd jaar geleden was OMO de rebel die de gevestigde orde op scherp zette. Nu behoort u, als krachtige organisatie met prachtige scholen, zelf tot het establishment. Al bent u ook een vernieuwer gebleven. De plannen waarmee ik na de jaarwisseling kom, maken ook voor u zulke initiatieven eenvoudiger.
De geschiedenis van OMO is het verhaal van mensen met een groot hart voor het onderwijs. Zonder die liefde zou u het nooit een eeuw hebben volgehouden. Had u nooit van 2 naar bijna 70 scholen met meer dan 60.000 leerlingen kunnen groeien. Zou u nooit als uw slogan ”onderwijs met overtuiging” hebben gekozen.
U kent de gulden regel: heb uw naaste lief als uzelf. En dat is in feite wat ik van u vraag. Om de kansen die OMO heeft gekregen, ook aan anderen te gunnen. Ik reken op OMO, als voorvechter van de vrijheid van onderwijs, om met mij, die vrijheid recht te doen. Steun de beweging voor noodzakelijk onderhoud aan artikel 23 en draag deze boodschap ook uit in de rest van Nederland. Zodat we weer honderd jaar vooruit kunnen met onze onderwijsvrijheid én met Ons Middelbaar Onderwijs.
De auteur is staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit artikel is een bewerking van de toespraak die hij gisteren hield ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de rooms-katholieke scholenvereniging Ons Middelbaar Onderwijs.