Tal van christenen, soms zeer orthodox, steken zonder enig gewetensbezwaar een sigaar of sigaret op. Voor andere christenen is dat onbestaanbaar. Hoe kan dat? Een historische verkenning.
Het gebeurde zo’n 35 jaar geleden. Een predikant uit de rechterflank van de gereformeerde gezindte nam het beroep van een gemeente in Amerika aan. Na verloop van tijd leerde hij er een christin kennen die veel indruk op hem maakte. Meer dan eens spraken ze van hart tot hart. Het verwarde hem, want ze kleurde haar oogleden iets en op haar wangen zat een vleugje rouge.
Na een openhartig gesprek durfde hij te vragen hoe het mogelijk was dat ze zo dicht bij de Heere leefde en zich toch opmaakte. Verbaasd keek ze hem aan. Het was nog nooit in haar opgekomen dat ze er iets mee misdeed. Maar nu de dominee zo eerlijk deze vraag stelde, durfde ook zij een kwestie naar voren te brengen waar ze al maanden mee liep. Hoe het kon dat hij als kind van God, zelfs dienstknecht van God, zo rookte zonder daarmee duisternis over zijn ziel te halen?
Vredespijp
Voor de indianen in Noord-Amerika was roken verbonden aan religieuze rituelen. Tabak zou bovendien wonden genezen en pijn bestrijden. Na de introductie ervan in Europa, aan het begin van de 16e eeuw, werd het verhaal over de geneeskracht nog enige tijd in stand gehouden. Jean Nicot, de Franse ambassadeur in Portugal, stuurde het wondermiddel naar koningin Catharina de Medici (1519-1589) om haar van haar migraine af te helpen. Het hielp volgens hem ook tegen schurft, verkoudheid en andere ziekten.
Bij de medicinale werking werden al snel vraagtekens geplaatst. De recreatieve en sociale functie van tabak kwamen op de voorgrond te staan. Roken werd het symbool van mannelijkheid, ontspanning en verbroedering. De indianen rookten de vredespijp. Zo ver ging de westerse wereld niet, maar ook daar werd aan het nuttigen van tabak een pacificerende werking toegeschreven. In menige 20e-eeuwse Nederlandse huiskamer hing een wandtegel of pijpenrek met de montere tekst: ”Een tevreden roker is geen onruststoker”.
Spurgeon
In kerkelijke kring werd volop meegedampt. Veel ambtsdragers leken net als de indianen religieuze betekenis toe te kennen aan het roken. Bijna nergens werd er meer gesmookt dan in kerkenraadskamers. Aan het eind van de vergadering hing er in menige consistoriekamer een donkerblauwe sigarenwalm en waren de gezichten nauwelijks meer te onderscheiden.
Het waren vooral baptisten die al vroeg moeite kregen met het gebruik van tabak. Over de lichamelijke gevolgen was nog weinig bekend, maar ze onderkenden de verslavende invloed. Die was voor hen voldoende reden om het roken af te wijzen, op grond van 1 Korinthe 6:12: „Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen.”
Ze hadden daarin niet al hun geloofsgenoten mee. De befaamde Charles Haddon Spurgeon (1834-1892) pafte vrolijk voort. In 1874 vermaande een collega hem vanaf de kansel in zijn eigen kerk om ermee te stoppen. De ”prins der predikers” antwoordde dat hij voor het naar bed gaan opnieuw een sigaar zou opsteken. Tot eer van God. Hij beschouwde de oproep als on-Bijbelse gewetensdwang. De tabaksbranche was hem zeer erkentelijk. „Rook het merk dat Spurgeon rookt”, adverteerden verschillende tabakswinkels na het voorval.
Tempel
Langzamerhand groeide het vermoeden dan roken niet allen verslavend is, maar ook schadelijk voor de gezondheid. Opvallend veel pijprokers kregen lipkanker. Sigaren leken niet bevorderlijk voor de luchtwegen. Zelfs Spurgeon besloot ze te laten staan, omdat hij last kreeg van zijn longen en stembanden. Het preken was hem toch nog meer waard dan het roken.
De sigaret, die na de Tweede Wereldoorlog de sigaar verdrong, bleek nog veel verslavender en schadelijker dan de sigaar. De lichamelijke schade gaf baptisten een extra argument om het roken af te wijzen: 1 Korinthe 6:19 en 20. „Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt?” Pinksterchristenen, methodisten en zevendedagsadventisten sloten zich bij deze denkwijze aan.
De traditionele kerken reageerden lauw op de aangedragen bezwaren. In Nederland bleef de gereformeerde gezindte een rokend volkje. Zelfs toen de overheid tabaksproducenten ertoe dwong hun producten te voorzien van de tekst: ”Roken brengt de gezondheid ernstige schade toe”. Het bezit van tv maakte leden van behoudende afgescheiden kerken censurabel. Vaccinatie en verzekering werden als bewijs van ontbrekend geestelijk leven gezien. Maar tabaksrokers bleven de kerkenraadsbanken vullen en konden onbelemmerd aan het avondmaal.
Dualisme
Het is een verschijnsel dat past binnen een breder palet van blinde vlekken binnen de gereformeerde gezindte. Te denken valt aan de omgang met het aardse goed en de zorg voor Gods schepping. Er is sprake van een sterk dualisme, waarbij de nadruk valt op het eeuwige ten koste van het tijdelijke en het geestelijke ten koste van het lichamelijke.
Intussen is de tekst op tabakswaar alweer aangescherpt. Wetenschappelijk onderzoek toonde onweerlegbaar aan dat de gevolgen van roken desastreus zijn. Dusdanig dat de nieuwe tekst luidt: ”Roken is dodelijk”. Tegelijkertijd werd het belang van bewegen steeds duidelijker. Toch is sporten in de rechterflank van de gereformeerde gezindte nog altijd verdachter dan roken.
De vraag is wat er op tabakswaar moet komen te staan om rokende reformatorische christenen tot inkeer te brengen. In het licht van het achtste gebod kun je toch moeilijk voortgaan met het opsteken van sigaret na sigaret. Niemand zal ontkennen dat het strijd kost om de gebondenheid aan tabak af te leggen. Hetzelfde geldt voor mensen die verslaafd zijn aan alcohol, porno of gokken. In al die gevallen mag van de omstanders een pastorale benadering worden verwacht. Maar ook een duidelijke.
Het levenseinde van psychisch zieke mensen die de hand aan zichzelf slaan, wordt nog altijd zelfmoord genoemd. In dat geval niet de meest gelukkige benaming. De term is wél van toepassing op iemand die met zijn volle verstand een product nuttigt dat zichzelf als dodelijk presenteert. Hier past maar één slotconclusie. Die van de baptisten.